De rhododendron bloeit vanaf april
Rhododendrons zijn prachtige, kleurrijke struiken.
Ze bloeien uitbundig, ergens tussen begin april en eind juni. Door ze regelmatig te snoeien en te bemesten, stimuleer je hun groei.
Vanwaar deze informatie?
Ik gebruik de rhododendron(s) vandaag om een taaltrucje te bespreken. Om je tekst directer te maken.
Het trucje is: gebruik vaker enkelvoud. Ook als je meervoud bedoelt.
In mijn voorbeeldzinnen hierboven heb ik het over rhododendrons. Maar ik kan evengoed ‘de rhododendron’ schrijven. De lezer begrijpt (de lezers begrijpen) dan prima dat het over alle rhododendrons gaat.
Bij enkelvoud maakt je brein net iets makkelijker een plaatje. Waardoor het de informatie makkelijker verwerkt en onthoudt.
Vooral als het over mensen gaat.
Een vluchteling die van Afrika de Middellandse Zee oversteekt, doet dat meestal in een klein, overvol bootje. Met die ene vluchteling leef je meer mee dan met het meervoud.
En het is korter.
Uiteraard heeft meervoud ook zo zijn voordelen.
Ik gebruik het vooral om de hij/zij-vorm te omzeilen. Als een leerling vaak wordt getoetst, verliest hij of zij zijn of haar intrinsieke motivatie. Dat gedoe heb je met meervoud niet.
Wat doet die ‘h’ trouwens in het woord ‘rhododendron’?
Groet,
Arnaud
Vind je weg in interdisciplinaire communicatie
Je ziet het steeds vaker.
Organisaties werken samen in ketens. Onderzoekers vormen interdisciplinaire teams. Professionals werken vakgebiedoverstijgend om vraagstukken op te lossen die ontstaan door specialisatie.
Al dat interdisciplinaire werk maakt de wereld – en je communicatie – er niet makkelijker op. Daarom is er ook zo’n enorme behoefte aan Analytic Storytelling 😉
Als je onderwerp veel kanten heeft, kun je het waarschijnlijk zien als een venndiagram.
Laten we een hypothetisch voorbeeld nemen: je wil iets vertellen over de juridische kant van financiering van het zorgstelsel. Dan ziet je diagram er zo uit:
Hoe vertel je in zo’n geval over jouw onderwerp?
Ik zie soms mensen die alle cirkels tegelijk willen introduceren. En daarmee hun publiek overvragen.
Mijn advies is om het stapje voor stapje te doen.
Je begint met de cirkel die voor je publiek het meest bekend is. Voor zorgprofessionals heb je het bijvoorbeeld eerst over de zorg, dan over financiën in de zorg en dan over de juridische kant van financiën in de zorg.
In de praktijk zijn onderwerpen natuurlijk nog ingewikkelder dan in het voorbeeld. Een trainingsdeelnemer liet me eens een venndiagram zien van een interdisciplinair onderzoek met negen cirkels…
Dus: veelkantig onderwerp? Venn it!
Groet,
Arnaud
Of te veel, of te weinig
Vandaag een concept dat ik soms gebruik als ik feedback geef.
Either too much or too little.
Het zijn geen moeilijke woorden. Maar wat betekenen ze?
Een voorbeeld van een tekst voor een breed publiek:
Microben in je darm fermenteren onverteerbare koolhydraten (zoals voedingsvezels). Daarmee maken ze belangrijke stoffen voor je spijsvertering, zoals vetzuren met een korte keten en succinaat. Deze stoffen lijken te helpen bij het voorkomen van obesitas.
Het gaat mij om de vetzuren met de korte keten. En om het succinaat.
De doelgroep kent deze stoffen niet. Dat geeft niet, je kunt heus wel eens een onbekende term gebruiken. Maar als je dat doet, moet je die wel toelichten.
Wat zijn dit voor stoffen? Wat voor rol hebben ze? Hoe verschillen ze? Welke informatie relevant is, hangt af van de rest van je verhaal.
Als je de termen nodig hebt, staat er in de huidige tekst too little.
Een andere optie is om de twee stoffen weg te laten. Zonder extra toelichting hebben ze voor je publiek immers weinig betekenis. Succinaat, pummilaat, mullipraat – het doet ongeveer hetzelfde.
In dat geval staat er in de huidige tekst too much.
Beslis dus of een onbekende term belangrijk genoeg is om er meer woorden aan vuil te maken. En laat de term anders weg.
Groet,
Arnaud
Hoe misschien is misschien?
Judith is graag alleen. En ze houdt haar agenda graag open.
Laatst zei Judith dat ze ‘misschien’ op mijn feestje zou komen. Ik weet wat dat betekent: ze komt niet. Maar om dat letterlijk te zeggen is ook weer zo onbeleefd…
Ik geef toe dat ik ‘misschien’ zelf ook weleens zo gebruik. Al staat dat haaks op mijn principe van directe communicatie.
Anyway. Vandaag deel ik graag een onderzoek met je. Over kanswoorden.
Woorden zoals bijna, altijd, vaak, doorgaans, soms en zelden. En natuurlijk misschien.
Een aantal onderzoekers (drie) vroegen mensen kanswoorden te vertalen naar een percentage. Een kleine kans op bijwerkingen, betekent dat een kans van 3%, of 15%?
De antwoorden lopen enorm uiteen.
Meestal scoort bijvoorbeeld tussen de 60 en 95%. Met een gemiddelde geschatte kans van 76%.
Woorden aan het begin en het eind van het kansenspectrum leiden tot de minste interpretatieverschillen. Maar zelfs nooit (gemiddeld geschat op 6%) en altijd (gemiddeld geschat op 96%) blijken mensen – opmerkelijk genoeg – verschillend te interpreteren.
Wat kun je hiermee?
Vooral terughoudend zijn met kanswoorden. En waar dat kan kanswoorden specifiek maken met een percentage. En eventueel afbeeldingen gebruiken.
Hetzelfde geldt overigens voor andere kwalitatieve woorden zoals groot, lang en veel.
Misschien wordt overigens gemiddeld geïnterpreteerd als een kans van 41%. Mogelijk heeft Judith dus niet aan het onderzoek meegedaan.
Groet,
Arnaud
YYMY
Experiment.
Open je een mail met een titel waar je geen chocola van kunt maken? Word je dan nieuwsgierig? Of denk je ‘laat maar’?
Het eerste, lijkt het 😉
YYMY staat voor you – you – me – you. Het is een tool om te bepalen waar je in je verhaal de nadruk op je publiek legt.
In de eerste Y beschrijf je de huidige situatie van je publiek. Bijvoorbeeld:
De verpleegkundigen van jouw organisatie dienen vaak risicovolle medicatie toe. Bij deze medicatie kijkt een tweede verpleegkundige mee. Dit is wettelijk verplicht.
In de tweede Y ga je in op welk probleem die situatie oplevert. Opnieuw vanuit het perspectief van je publiek.
Zo’n dubbele medicatiecontrole kost je medewerkers veel tijd, terwijl er een groot tekort is aan verpleegkundigen.
In de M legt je uit hoe jij dit probleem oplost.
Verpleegkundigen van ons servicecentrum controleren de medicatie via beeldbellen.
De laatste Y beschrijft het voordeel daarvan voor je publiek.
Hierdoor kun je jouw medewerkers vaker inzetten om andere patiënten te helpen.
In een communicatieboek las ik dat 75% van je verhaal over je publiek moet gaan. Dat suggereert een exactheid en een one size fits all waarin ik niet geloof. Maar YYMY sluit er wel mooi bij aan.
Groet,
Arnaud
Let’s talk about spelfouten
Er zijn twee soorten mensen.
Mensen die zich druk maken over spelfouten, onnodige anglicismen en typo’s. Die zeggen bijvoorbeeld ‘het is op het scherp van de snede – niet het scherpst’. Die krijgen jeuk als je ‘ik word’ met dt schrijft. En die schamen zich als ze mijn naam verkeerd spellen.
En je hebt ontspannen mensen.
Ik heb jaren gewerkt als tekstschrijver. Dus mensen verwachten meestal dat ik in de eerste categorie val.
Toch ben ik best ontspannen. En vind ik spelfouten niet zo interessant.
Waarom?
Vanuit communicatieoogpunt is het belangrijk dat je boodschap overkomt bij je publiek. Zodat je publiek doet met jouw verhaal wat de bedoeling is.
Als je schrijft ‘betaalf je belastink op dit rekeningnummert’ en iedereen betaalt, is er voor de Belastingdienst weinig aan de hand.
Toch is er één legitieme reden om je wel druk te maken over spelfouten.
Ethos.
Ethos – het komt van Aristoteles – is de geloofwaardigheid van de afzender. En die beïnvloedt met welke houding je publiek je boodschap ontvangt.
Een spelfout verlaagt je geloofwaardigheid. Onbewust denkt je publiek dan: Deze persoon is slordig. De data kloppen misschien ook wel niet.
En dat wil je niet.
Dus: don’t worry principieel over een anglicisme. Of over een spelfout in een mail naar iemand met wie je dagelijks samenwerkd. Maar do worry over je ethos als dat ertoe doet.
Groet,
Arnaud
Je software speelt de baas
Softwareprogramma’s die afbeeldingen voor je maken zijn te gek.
Met één klik op de knop heb je een treemap, watervaldiagram of wordcloud op basis van je data.
Toch zit er ook een gevaar in het gemak waarmee je deze afbeeldingen kunt maken. Ik ga hier waarschijnlijk een beetje conservatief klinken 😉
Laten we er eerst een voorbeeld bij pakken.
Online kwam ik een dataset tegen van de roman Les Misérables. Over hoe vaak personages voorkomen, hoe vaak ze samen voorkomen en tot welke groep ze behoren.
Als ik deze dataset in het programma Gephi invoer, krijg ik deze afbeelding:
Twee minuten werk. En ik heb al iets substantieels voor mijn presentatie of artikel.
Toch is het goed om te beseffen dat het programma extreem veel keuzes heeft gemaakt.
Allereerst heeft het besloten dat dit een network visual wordt. Terwijl voor mijn boodschap een staafdiagram met de groepen misschien wel beter is.
Vervolgens heeft het bepaald welke kleuren de groepen krijgen, op welke plek de groepen staan, hoeveel personages zijn opgenomen, enzovoort.
Mijn advies als je zelf een afbeelding maakt?
Bedenk eerst wat je boodschap is. Wat wil je vertellen?
Pak vervolgens een leeg vel papier en een potlood. En begin te schetsen tot je min of meer tevreden bent.
Pas dan is het tijd om je softwareprogramma te openen.
Ouderwets – maar zo neem je wel weer zelf de teugels in handen.
Groet,
Arnaud
Wie is er bang voor de teddybeer?
Een training, begin vorig jaar.
Een onderzoeker maakt een verhaal voor een breed publiek. Over UAS: Unmanned Aircraft Systems.
Ik vraag waarom hij niet gewoon het woord ‘drone’ gebruikt.
UAS is de naam uit de Europese regelgeving. En daarover gaat het onderzoek. Bovendien is de term UAS breder: het omvat ook de persoon die de drone bestuurt.
Voor je publiek is ‘drone’ wel duidelijker, probeer ik.
Weerstand.
Later in de training suggereer ik om een voorbeeld te geven van één specifieke drone. Bijvoorbeeld van een drone die hier in de stad vliegt om een teddybeer te bezorgen bij een ziek meisje.
Opnieuw weerstand. Zijn onderzoek gaat niet over teddyberen en zieke meisjes.
Ik geef toe: het gesprek met deze onderzoeker heb ik verzonnen. Maar dit soort gesprekken komen regelmatig voor.
Veel inhoudelijk experts zijn bang om hun verhaal te simpel en populair te maken.
Misschien helpt het om communicatie te zien als een spectrum.
Op het spectrum staat goede communicatie een flink stuk naar rechts: richting populair. Maar te populair bestaat ook.
Toch hoeven de meeste inhoudelijk experts daar niet zo bang voor te zijn. Hun comfortzone houdt namelijk al een stuk eerder op.
Meestal daag ik inhoudelijk experts daarom uit om naar rechts op te schuiven in het spectrum. En zo hun verhaal toegankelijker, begrijpelijker en leuker te maken.
Niet te bang zijn voor de teddybeer.
Groet,
Arnaud
Waar is Wally?
Ken je Waar is Wally?
Wally is een vrolijk mannetje. Hij draagt een blauwe broek en een rood-wit gestreepte trui.
In de boeken over Wally staan afbeeldingen van enorme mensenmassa’s. Op het strand, op de kermis, op de skipiste: you name it.
De opdracht is om Wally te vinden op de platen. Dat is moeilijk: hij heeft zich meestal goed verstopt en is maar deels te zien. Des te groter de bevrediging als het lukt.
De kenniswerkers met wie ik werk, maken soms het tegenovergestelde van een Wallyplaat. Want als je over een complex onderwerp vertelt, kom je al snel uit op abstracte concepten. En nul mensen.
Dat is een nadeel. Want mensen vinden een verhaal over andere mensen meestal aansprekender dan een abstract alternatief.
Voorbeeld?
Stel, je verhaal gaat over ondergrondse CO2-opslag.
Je hebt het bijvoorbeeld over de opwarming van de aarde, afvangtechnieken, transport naar opslagplaatsen, opslag in diepe aardlagen, risico’s en kosten.
Om het verhaal herkenbaarder te maken, stel je vervolgens de vraag: waar zijn de mensen? Oftewel: waar is Wally?
Bewoners moeten bijvoorbeeld hun huis verlaten door bosbranden omdat de aarde opwarmt. Wetenschappers van technische universiteiten ontwikkelen de technieken om CO2 af te vangen. Vloeibaar CO2 wordt onder meer getransporteerd met schepen. Bemanningsleden volgen speciale trainingen om de CO2 veilig te vervoeren.
Et cetera.
Wally zoeken is leuk. Maar de mensen in je verhaal moet je niet te goed verstoppen.
Groet,
Arnaud
Alinea’s zijn als slides
Alinea’s zijn als slides.
Misschien ben je niet gelijk overtuigd van mijn stelling.
Daarom een korte onderbouwing.
Met slides en alinea’s breng je je hoofdboodschappen over. Daardoor zijn het de belangrijkste bouwstenen van je verhaal.
Voor dit stukje is het handig om een woord te hebben voor ‘slide of alinea’. Laten we zeggen slanidea [slaa-nie-dee-ja].
Het klinkt misschien als een ziekte, maar vooruit.
Een goede slanidea heeft één hoofdboodschap. En die staat voorop.
Bij een slide is dat in de kop. Bij een alinea de eerste zin.
Als je slanidea ‘vol’ is, heb je waarschijnlijk meerdere hoofdboodschappen. Dit gebeurt vaak: lange alinea’s en overvolle slides.
Kijk dan of je je inhoud over meerdere slanidea’s kunt verspreiden.
In een goede slanidea ondersteunen alle onderdelen de hoofdboodschap. Elke zin. En elk beeldend element.
Dit noem ik vertical alignment.
Bij een gebrek aan vertical alignment kun je je hoofdboodschap aanpassen. Of de rest van je slanidea. Vaak helpt het bijvoorbeeld om iets weg te halen.
Een goede slanidea is ook expliciet verbonden met de vorige (en volgende) slanidea. Vaak door in de hoofdboodschap één term uit de vorige slanidea te herhalen.
Dit noem ik horizontal alignment (al is het bij alinea’s niet letterlijk horizontaal).
Bijvoorbeeld:
- Hoofdboodschap 1: Alinea’s en slides noem ik samen ‘slanidea’s’.
- Hoofdboodschap 2: Elke slanidea heeft één hoofdboodschap.
- Hoofdboodschap 3: Het is goed om deze hoofdboodschappen met elkaar te verbinden.
Alinea’s zijn als slides.
Overtuigd?
Groet,
Arnaud
Waarover praten ze bij de borrel?
Op een tafel op het podium staat een omgekeerd glazen potje.
Midden in zijn TED-talk tilt Bill Gates het nonchalant op.
In het potje zitten muggen. Die laat hij vrij in een zaal met voornamelijk rijke, succesvolle Amerikanen.
Gates’ verhaal gaat over malaria. Een ziekte die tegenwoordig vooral arme landen treft.
Daarom wordt er relatief weinig geïnvesteerd in bestrijding van malaria. Minder dan bijvoorbeeld in het ontwikkelen van medicijnen tegen kaalheid.
‘There’s no reason only poor people should have the experience’, zegt Gates als hij de muggen (zonder malaria) vrijlaat.
De zaal lacht ongemakkelijk.
Wat kun je hiervan leren?
Gates geeft in zijn presentatie één moment een hogere intensiteit. Dat moment dramatiseert zijn hoofdboodschap.
Dit is het moment waarover het publiek gaat napraten tijdens de borrel.
Presentatie-expert Nancy Duarte noemt het een S.T.A.R. moment: Something They’ll Always Remember.
Dit sluit aan bij de peak-end rule uit de psychologie. Die stelt dat mensen een ervaring vooral beoordelen op basis van het (emotionele) hoogtepunt en het einde.
Mensen beoordelen een reis met één heel bijzondere ervaring (potvissen zien) bijvoorbeeld beter dan een reis met een paar best bijzondere ervaringen (veel mooie fjorden en vogels zien).
Dus: belangrijke presentatie? Investeer in een piekmoment!
Groet,
Arnaud
Financial storytelling
Een film met midden in het verhaal een les over de financiële wereld?
Adam McKay, de regisseur van The Big Short, doet het gewoon.
Actrice Selena Gomez zit aan een blackjacktafel. Achter haar staan mensen met martini’s.
Gomez heeft een goede hand en zet 10 miljoen dollar in.
Deze 10 miljoen vertegenwoordigt een verzameling van hypotheken. Een hypotheekobligatie heet dat.
De mensen achter Gomez sluiten ook weddenschappen af. Op de uitkomst van de inzet van Gomez.
‘I love Selena Gomez. I bet you 50 million she wins,’ zegt een vrouw met bril. Een man in pak neemt de weddenschap aan.
Deze weddenschap over een weddenschap is een analogie voor een synthetic CDO. Synthetic CDO’s speelden een grote rol in de kredietcrisis van 2008.
Achter de vrouw met de bril staat een man met een baard. Hij zet er 200 miljoen op in dat de vrouw met de bril haar weddenschap wint. Synthetic CDO nummer 2.
Een weddenschap over een weddenschap over een weddenschap.
Het casino staat vol, dus er volgen nog veel meer synthetic CDO’s. Uiteindelijk zetten mensen miljarden in. En de bedragen en waarschijnlijkheden (‘odds’) staan ver af van de oorspronkelijke blackjackhand: de reële economie.
Wil je zelf een abstract, theoretisch concept uitleggen? Een analogie met iets wat je publiek kent helpt meestal enorm.
Groet,
Arnaud
PS The Big Short bevat nog meer inspiratie voor hoe je een abstract onderwerp concreet maakt: de Jenga-scène.
So it goes
Slaughterhouse Five is een gruwelijke én grappige roman over de Tweede Wereldoorlog. Van Kurt Vonnegut.
Het verhaal speelt onder meer in de Ardennen en Dresden. Maar het gaat ook over buitenaardse wezens die eruitzien als wc-ontstoppers en die door de tijd kunnen bewegen naar mooie en lastige momenten.
Een belangrijk stijlelement in de roman is de zin ‘So it goes’. Deze komt terug na bijna elke negatieve gebeurtenis, meestal als er iemand overlijdt.
Van schrijver Kurt Vonnegut staat ook een korte, geweldige presentatie online.
Over de structuur van verhalen.
Op een schoolbord tekent hij een grafiek. De y-as beschrijft hoe het met de hoofdpersoon gaat en loopt van ellende naar geluk, de x-as van begin naar einde.
De eerste type verhaal dat hij bespreekt, begint iets boven de nullijn. Maar al snel komt de hoofdpersoon in de problemen. En daarna komt hij er weer uit.
People love that story.
De populairste verhaalstructuur begint echter helemaal onderaan – diep in de ellende.
Met een klein meisje wier moeder is overleden. Haar vader is hertrouwd met een gemene vrouw.
So it goes.
Vanaf dan gaat het langzaam beter. Bijvoorbeeld met hulp van een goede fee.
Als het echt goed gaat (ze danst met de prins op het bal), raakt ze haar geluk nog één keer kwijt. Om het tot slot definitief terug te vinden.
Wil je je eigen verhaal verbeteren? Kijk dan eens of er genoeg beweging is op de y-as: tussen negatieve en positieve onderdelen. En vermijd een flatline.
Net als in de structuren van Vonnegut.
Groet,
Arnaud
Zuigen zombie nouns het leven uit jouw tekst?
Ik weet het niet zo goed met zombies.
Met een beetje horror vind ik niks mis. Maar voor zombies ben ik niet bang.
Te ver gezocht voor mij, denk ik.
Anyway.
Vandaag wilde ik het hebben over nominalisaties. Dat zijn werkwoorden waarvan een zelfstandig naamwoord is gemaakt.
Verbeteren wordt dan de verbetering of het verbeteren. Denken wordt het denken. Financieren de financiering.
Als je veel nominalisaties gebruikt, wordt je tekst afstandelijk en saai.
Helen Sword – een hoogleraar die schrijft over academisch schrijven – noemt ze daarom zombie nouns. Want:
[…] they cannibalize active verbs, suck the lifeblood from adjectives and substitute abstract entities for human beings.
Lekker.
In een TED-filmpje geeft Sword een mooie voorbeeldzin:
The proliferation of nominalisations in a discursive formation may be an indication of a tendency towards pomposity and abstraction.
Maar liefst zeven zombie nouns in één zin. Naamwoordstijl heet dat.
Swords alternatief?
Writers who overload their sentences with nominalisations tend to sound pompous and abstract.
Opeens komt de zin tot leven en is duidelijk wie wat doet. De zin heeft een concreet onderwerp (schrijvers), betekenisvolle werkwoorden (overload, sound) en een concreet lijdend voorwerp (sentences).
Veel beter.
Heb ik een geweldige zombiefilm gemist? Laat het me weten!
Groet,
Arnaud
Maak er een spekkoek van
Recent had ik met mijn kinderen een ambitieus bakproject.
Spekkoek.
Spekkoek is een Indonesische cake met kruiden. Hij is opgebouwd uit dunne laagjes van twee kleuren. Meestal geel en bruin of groen en bruin.
Spekkoek maken kost veel tijd, omdat je laag voor laag aanbrengt.
Maar dan heb je ook wat.
Ook in je communicatie is ‘spekkoek’ maken een goed idee. Ik heb de metafoor van mijn collega Marieke.
Wat houdt dat in: spekkoekcommunicatie?
Het betekent dat je je verhaal opbouwt met lagen die duidelijk van elkaar verschillen.
Lagen van je communicatie kunnen onder meer zijn:
- de theorie en een concreet voorbeeld
- hoe het nu is en hoe het zou kunnen zijn
- data en meeslepende anekdotes
- woorden en beelden
- informatie voor wetenschappers en informatie voor beleidsmakers
Vervolgens kun je meerdere keren heen en terug schakelen tussen de lagen.
Daarbij werken ‘harde overgangen’ het beste – overgangen zonder al te veel verbindingszinnen. Zo creëer je contrast en afwisseling. En gaat je publiek beter opletten.
Smakelijk!
Groet,
Arnaud
Hoe krijg je goede feedback?
Wat wil je dat mensen gaan doen na je verhaal? Wat is je call-to-action?
Dat vraag ik altijd aan deelnemers van mijn trainingen. Want een call-to-action is een belangrijke bouwsteen voor je communicatie.
Een veelgenoemde call-to-action is: feedback geven. Mensen willen bijvoorbeeld feedback van een leidinggevende, collega’s, mensen uit een ander vakgebied of experts uit de praktijk.
Een prima call-to-action.
Alleen gebeurt er daarna vaak iets vreemds.
‘Feedback geven’ komt dan op geen enkele manier meer terug in het verhaal. Met het risico dat de feedback er nooit komt.
Hoe moet het dan?
Veel calls-to-action kun je een-op-een – letterlijk – in je tekst of presentatie opnemen.
Als je feedback wil, vraag je feedback. Als je geld wil, vraag je geld. Als je toestemming wil, vraag je toestemming.
Dit klinkt misschien plomp en Nederlands. Maar het werkt. Waarom denk je anders dat al die influencers vragen om likes?
Hoe specifieker je call-to-action, hoe beter.
Waarop wil je precies feedback? Op een bepaald deel van je onderzoeksmethode? Op je voorstel voor samenwerkingspartners? Op de toepassingsmogelijkheden voor je nieuwe techniek?
Spell it out.
Heb je feedback op deze mail? Ik hoor je graag 😉
Groet,
Arnaud
Waarom je hoofdpijn krijgt van legenda’s
In datavisualisaties lijken ze onmisbaar.
Legenda’s.
Zonder een legenda weet het publiek niet waar het naar kijkt.
Daarom ziet een standaardgrafiek in Excel er bijvoorbeeld zo uit:
Toch is er een probleem met deze manier van gegevens ‘labelen’.
Het oog van je publiek moet namelijk heen en weer bewegen tussen de lijnen en de legenda. Dat kost energie. Energie die je publiek niet aan de inhoud kan besteden.
Kan het anders?
Absoluut.
Het alternatief voor legenda’s heet ‘direct labeling’. Het ziet er zo uit:
Overtuigd?
Dan is de volgende vraag: hoe doe je dit?
Als je mijn mails al langer leest, weet je dat ik meestal niet inga op technische ‘how to’s’. Ik deel liever conceptuele tools en leuke voorbeelden.
Maar vandaag is een uitzondering.
Want er is een snelle, handige truc.
Stap 1: Legenda verwijderen.
Stap 2: Tekstvakken toevoegen. En naar de juiste plek slepen.
Klaar.
Een beetje quick en dirty, maar het werkt prima.
Voor een zuiverder manier in Excel verwijs ik je graag naar een blogartikel van Elizabeth Ricks (Storytelling with data).
Groet,
Arnaud
Zo trek je de aandacht als je publiek afhaakt
We zien een vrouw en een man, verstrengeld ontwaken op een bank.
De man kust de blonde vrouw teder op haar schouder. Ze kijkt hem gelukzalig aan.
‘Hoe heet je eigenlijk?’ vraagt ze.
Verrassing 1.
De man glimlacht. Zijn bovenlijf is ontbloot. Dan trekt hij een groen shirt aan.
Ze vraagt of hij blijft ontbijten.
Daarna zien we voor het eerst de man en de vrouw in hun geheel.
Verrassing 2: de man zit in een rolstoel.
Hij draait naar de camera toe en wil naar de deur rijden.
Verrassing 3: de echtgenoot van de vrouw komt binnen met een bos rozen.
In het laatste shot vraagt de man in de rolstoel aan de kijker: ‘Wat als ik jouw plek zou innemen?’
Dan volgt de punchline door een voice-over – verrassing 4: ‘Parkeer niet op een gehandicaptenparkeerplek.‘ Op de achtergrond zien we de huilende echtgenoot.
Als alles gaat zoals je verwacht, gaat je brein in halfslaapmodus. Maar zodra er iets verrassends gebeurt, trekt dat je aandacht.
Zo was het op de steppe en zo is het nog steeds.
Daarom is verrassing een belangrijk element in communicatie en storytelling. Let er maar eens op in series of films.
Tijd voor een verrassende wending in jouw volgende presentatie of blogpost?
Groet,
Arnaud
Mijn vriend Yasser
Een triomfboog voor Lowlands.
Een metalen rotondekunstwerk met een rails en wolken.
Een kleurrijke stalen boom in de Bijlmer.
Mijn vriend Yasser Ballemans maakt enorme sculpturen. De meeste zijn metershoog.
Voor een nieuwe opdracht moet Yasser regelmatig overtuigen. Mensen willen vooraf een gevoel hebben bij het kunstwerk waarvoor ze betalen.
Yasser kan moeilijk een vier meter hoog prototype meebrengen naar een vergadering.
Daarom maakt hij weleens een schets in een 3D-programma. Hij brengt een VR-bril mee. Zodat mensen virtueel al om het kunstwerk kunnen heenlopen.
Toch is er één ding dat nog beter werkt, vertrouwde Yasser me toe aan een kampvuur.
Een kleine maquette.
Een maquette kunnen mensen vasthouden, voelen en draaien. En ze kunnen hem mee naar huis nemen en aan hun partner en kinderen laten zien.
Bij Analytic Storytelling benadrukken we vaak dat het goed is de zintuigen aan te spreken als je communiceert. Daarbij gaat het meestal over zien.
Yassers verhaal toont dat het ook goed werkt om andere zintuigen aan te spreken. In zijn geval is dat de tastzin.
Bij de bakker die verse croissantjes verkoopt, is het de geur.
En bij jou?
Groet,
Arnaud
Deze blogger laat je glimlachen (en beter schrijven)
De herkomst van de Latijnse plantennaam Zyzyxia lundellii.
Het probleem met twee rondes peerreview voor wetenschappelijke tijdschriften.
Wat de poëtische roman This Red Line Goes Straight to Your Heart zo goed maakt.
De Canadese evolutionair ecoloog Stephen Heard schrijft over een breed scala aan onderwerpen. Eigenlijk over alles wat hij zelf interessant vindt.
Dat doet hij op zijn blog Scientist sees squirrel. De eekhoorn staat voor een snelle gedachte die voorbijflitst.
Heard schreef ook een boek over (wetenschappelijk) schrijven: The Scientist’s Guide to Writing. Veel van zijn blogartikelen gaan dan ook over schrijven of schrijfonderwijs. Om die reden begon ik hem te volgen.
Na een tijd las ik bijna elk artikel – met een glimlach.
Heard is slim, origineel, reflectief en grappig. Daarmee maakt hij ook een tekst over bijvoorbeeld getallen afronden interessant. Echt waar.
Toch zou ik beginnen met Heards artikelen over schrijven.
Hij schreef onder meer over titels, afkortingen, jargon, voetnoten, metaforen en een effectief schrijfproces.
Ik zou eerst eens een blik werpen op de artikelen over:
- topische zinnen (eerste zinnen van alinea’s)
- subsidieaanvragen (serie)
- ChatGPT gebruiken voor wetenschappelijke teksten
Veel plezier!
Groet,
Arnaud
Hoe begin je?
Liefde, relaties, seks.
Daarover gaat de podcast Where should we begin? with Esther Perel. In elke aflevering luister je mee met een therapiesessie van een koppel.
Bijvoorbeeld met een Spaanse vrouw en een Amerikaanse man. Hun huwelijk was goed, maar de vrouw is vreemdgegaan op trainingsweekends voor haar werk. Terwijl de man thuiszat met de kinderen.
Zij schaamt zich omdat ze hem pijn heeft gedaan. Maar de affaire is ook belangrijk voor haar. Die heeft haar geëmancipeerd van de ‘kindpositie’ die ze innam ten opzichte van haar oudere man.
De man is afwisselend boos en begripvol. En de affaire confronteert hem met zijn diepgewortelde overtuiging dat hij er uiteindelijk alleen voor staat.
Interessante materie.
‘Where should we begin?’ vraag je je misschien ook wel eens af bij je communicatie.
Hoe start je bijvoorbeeld een presentatie of blogartikel?
Een achtergrondschets of definitie is degelijk. Maar ook een beetje schools en saai.
Het alternatief?
Een hook. Een haakje waaraan je je publiek direct je verhaal in trekt. Vaak met (inter)actie.
Als hook kun je bijvoorbeeld gebruiken:
- een vraag aan je publiek
- een anekdote of mini-verhaaltje (zoals in deze mail)
- een prikkelend of verrassend feitje
Succes!
Groet,
Arnaud
The stuff in wine that makes you feel strange
Een helikopter is een sky boat with turning wings.
Een magnetron een food-heating radio box.
En mais yellow food wrapped in leaves.
Wat is hier aan de hand?
In het boek Thing Explainer legt Randall Munroe ingewikkelde dingen uit in eenvoudige taal. Dingen zoals het elektromagnetisch spectrum, tektonische platen, de atoombom, de grondwet en cellen.
Hij gebruikt alleen plaatjes en de duizend meestgebruikte woorden.
Bijvoorbeeld:
This bag breaks tiny things into even smaller, simpler parts they’re made of. Your body uses it in many ways, like to get rid of the stuff in wine that makes you feel strange […].
Munroes benadering zul je niet snel overnemen in je professionele communicatie.
En het is ook niet nodig om woorden als helikopter, magnetron, mais, alcohol en lever te omzeilen.
Toch inspireert Thing Explainer wel om minder jargon (big words) te gebruiken. Want dat is lang niet in elke situatie en voor elk publiek passend.
Schrijf als vingeroefening eens een paar zinnen over jouw onderwerp op deze manier. En controleer die op Munroes simple writer (Engels).
Geen zin in? Dan ben je in ieder geval een boekentip rijker 😉
Groet,
Arnaud
Ik kan niet huilen
Het is een beetje een vreemde bekentenis.
Maar ik huil nooit.
Niet als een geliefde me verlaat. Niet als iemand overlijdt. Niet als ik een ui snijd.
Ik kan het niet.
Wat heeft dat met storytelling te maken?
In deze e-mails heb ik het niet vaak gehad over emotie. Maar emotie speelt een sleutelrol in storytelling.
Emoties zorgen dat we betrokken raken, opletten en informatie onthouden. En emoties sturen onze beslissingen. Vraag maar aan een verkoper, politicus of psycholoog.
Toch speelt in communicatie van veel kenniswerkers emotie nauwelijks een rol.
Rapporten, wetenschappelijke papers, organisatiestrategieën…
Om te janken – zo weinig emotie.
Kan het anders?
In tekst laten de conventies soms weinig ruimte. Maar in presentaties kan er veel meer.
Vaak helpt het al om alleen te kijken waar in het verhaal de emoties zitten. En die te benoemen.
Bijvoorbeeld in het probleem.
Het is frustrerend dat jongeren met een taalachterstand weinig kansen krijgen. Dat voelt voor hen soms uitzichtloos.
Of in je oplossing.
Het is ontroerend om vrijwilligers privéles te zien geven. Het geeft ze voldoening. En de jongeren ervaren plezier en inspiratie.
Probeer het eens – en maak je publiek blij.
Groet,
Arnaud
Werk beter samen door sticky notes
Een klassieke TED-talk in communicatieland.
Tom Wujecs Got a wicked problem? First tell me how you make toast.
Wujec legt uit hoe je met tekeningen samenwerkt aan complexe vraagstukken. Bijvoorbeeld voor je organisatiestrategie, je visie op duurzaamheid of een betere klantervaring.
Als je een onderwerp tekent, verdeel je het in kleine stapjes (nodes) die je verbindt. Vaak met pijlen (links). Zo ontstaat een visueel systems model.
Door te tekenen maak je het onderwerp bovendien concreet. Tekenen dwingt je tastbare items op te nemen, zoals, in het geval van brood roosteren, mensen, een broodrooster en een pot jam.
En door te tekenen wordt voor een ander zichtbaar hoe je over iets denkt. Sommige mensen leggen bij toast de nadruk op de menselijke ervaring, anderen op de supply chain en weer anderen op de techniek van de toaster. En Amerikanen blijken toast anders te maken dan Europeanen.
Als je tekent op sticky notes, kun je onderdelen van je visuele model verplaatsen, verwijderen en toevoegen. En het zo stap voor stap verbeteren.
Wujec beveelt dit aan als middel om samen te werken. Omdat je dan verschillende perspectieven in het model kunt opnemen en bij elkaar kunt brengen.
Zo wordt overleggen effectiever én leuker.
Groet,
Arnaud
Het belang van uitstelgedrag
Oblomov is passief.
De edelman is de hoofdpersoon van een klassieke Russische roman. De eerste 150 pagina’s komt hij nauwelijks zijn bed uit.
‘Oblomovisme’ werd in de 19e eeuw een gangbare term voor (aristocratische) luiheid. Het werd gezien als bedreiging voor de Russische samenleving.
Ook als je schrijft, zie je passiviteit en uitstelgedrag waarschijnlijk als negatief.
Schrijven is zwaar, dus het is altijd verleidelijk om een schrijftaak naar morgen te verplaatsen. Alleen komt dat je productiviteit niet ten goede.
Toch kun je ook te vroeg beginnen te schrijven. Misschien doe je dat zelf ook wel.
In grote lijnen bestaat een schrijfproces uit 4 stappen:
- Stap 1: Onderzoeken en brainstormen
- Stap 2: Structureren
- Stap 3: Schrijven
- Stap 4: Redigeren
Al deze stappen kunnen lijken op schrijven. Je kunt ze bijvoorbeeld allemaal doorlopen in een Word-bestand met tekst.
Maar als je aan stap 3 begint voordat je onderzoek of je structuur af is, doe je eigenlijk drie dingen tegelijk. En dan bestaat de kans op cognitive overload en een writer’s block.
Herkenbaar?
Dan is het verstandig om je proces op te knippen en nog even te wachten met schrijven.
Dat is geen lui oblomovisme, maar gewoon een effectief proces.
Groet,
Arnaud
De Manga Guide to Databases
Een concreet verhaal over mijn onderwerp? Daar is het te complex voor.
Die reactie krijg ik soms als ik over storytelling vertel.
Herkenbaar?
Vandaag als inspiratie een voorbeeld over een superabstract onderwerp. Databases.
Om te laten zien dat het wél kan.
The Manga Guide to Databases is een 200 pagina’s lange basisuitleg over databases. In stripvorm.
De hoofdpersoon van de strip is prinses Raruna.
Raruna’s ouders zijn op reis en zij is verantwoordelijk geworden voor het fruitkoninkrijk. Ze heeft een enorme stapel verslagen over de goede oogsten. Kon ze die maar op een efficiëntere manier beheren!
Als de prijs van appels stijgt, wordt de administratie een zooitje. De medewerker van het overzeese departement mist de prijsstijging. En die van het exportdepartement verhoogt per ongeluk de prijs te veel.
Dan ontvangt ze een mysterieus pakketje van haar vader. Een boek over een geheime technologie uit een ander land. In het boek zit een fee die Raruna alles uitlegt.
Spannender dan het gemiddelde studieboek, toch?
Van een promovendus begreep ik dat The Manga Guide to Databases niet alleenvermakelijk is, maar ook gewoon heel duidelijk.
En als dit kan bij databases, kan het dan misschien bij jouw onderwerp ook?
Groet,
Arnaud
Een kennisgat is niet genoeg
Ik heb een probleem met de term ‘knowledge gap’.
Een kenniskloof – een gangbare term in de academische wereld.
Wat is het punt?
Een knowledge gap is de reden om onderzoek te doen. Er is een gat, en dat gat moet dicht…
Maar is het wel zo simpel?
Er zijn namelijk vele duizenden knowledge gaps. We zullen dus moeten kiezen welke gaps we de moeite waard vinden om te dichten.
Bovendien is niet elke gap een probleem.
Waarschijnlijk is er weinig bekend over de invloed van smartphones op de vangst van sportvissers. Maar is dat erg?
Om de urgentie van een onderzoek te benadrukken, is het daarom goed om uit te leggen waarom juist deze knowledge gap onze aandacht verdient. Dat doe je door de so what-vraag te beantwoorden.
De moleculaire rol van Treg-eiwitten in T-cellen is onbekend.
So what?
Daarom weten we niet wat hun rol is bij het begin van auto-immuunziekten, zoals MS.
So what?
Daarom kunnen we geen vroegtijdige interventies ontwikkelen voor auto-immuunziekten.
Urgentie + knowledge gap = een goede wetenschappelijke verhaallijn.
Groet,
Arnaud
Help, ik heb een gemengd publiek!
Een vraag van Anna een tijd terug:
Vaak wordt er gezegd dat je je publiek moet inschatten, maar soms zit er een gemixt gezelschap. Wat doe je dan?
Een belangrijke strategie bij een gemengd publiek is ‘segmenteren’: je publiek onderverdelen in een categorieën.
Het mooiste voorbeeld dat ik ken, is van de Amerikaanse president Ronald Reagan – uit een speech na een catastrofaal ongeluk met een ruimteshuttle.
Daarin schakelt hij expliciet tussen ‘publiekssegmenten’.
We know we share this pain with all the people of our country. This is truly a national loss.
[…]
For the families of the seven, we cannot bear, as you do, the full impact of this tragedy.
[…]
And I want to say something to the schoolchildren of America who were watching the live coverage of the shuttle’s takeoff.
[…]
I want to add that I wish I could talk to every man and woman who works for NASA or who worked on this mission […]
In je eigen praktijk is segmenteren vooral lastig als het kennisniveau van je publiek uiteenloopt. Maar ook dan is expliciet schakelen de beste strategie.
Succes!
Groet,
Arnaud
PS Ik ken dit voorbeeld uit het boek Resonate van Nancy Duarte, over presentaties. Aanrader!
Ben jij een koala-ouder?
Psycholoog Bent Hougaard bedacht in de jaren 90 een nieuw woord.
Curlingouder.
Het is een term die je makkelijk onthoudt. Ik zie direct ouders voor me die druk staan te vegen om obstakels voor hun kind weg te werken.
‘Overbeschermende’ ouder betekent hetzelfde als curlingouder. Maar die term is minder sticky omdat die geen beelden oproept.
Bestaan er voor belangrijke concepten uit jouw vakgebied ook dit soort beeldende termen? Of kun je ze zelf bedenken?
Als inspiratie nog een paar voorbeelden over ouderschap – geleend uit het dierenrijk.
Tijgerouders zijn strikt, dwingen gehoorzaamheid af en zijn gericht op het (school)succes van hun kinderen. Het droge alternatief is ‘een autoritaire opvoedstijl’.
Kwallenouders doen het tegenovergestelde. Zij stellen weinig regels, hebben weinig verwachtingen en bewegen flexibel met hun kinderen mee. ‘Permissief opvoeden’.
Als koala-ouder houd je je kind dicht bij je – psychologisch en fysiek. ‘Attachment parenting’ of ‘natuurlijk ouderschap’.
En dan zijn er ook nog dolfijnouders, helikopterouders en bulldozerouders.
Welk type ben jij?
Groet, Arnaud
Gebruik jij deze Netflix-techniek?
Met mijn kinderen kijk ik Cobra Kai, een Netflix-serie.
De serie is een vervolg op de Karate Kid-films uit de jaren tachtig en draait om twee dojo’s – karatescholen.
Cobra Kai is een stoere, no-nonsense dojo, die draait om aanvallen en winnen. Strike first, strike hard, no mercy, is de slogan. De dojo maakt kinderen sterk, gedisciplineerd en weerbaar. Maar ze kunnen ook agressieve pestkoppen worden.
De filosofie van de dojo Miyagi-Do draait om verdedigen, innerlijke rust en balans. De dojo brengt kinderen emotioneel in balans en geeft ze een rechtvaardigheidsgevoel. Maar ze kunnen in de harde werkelijkheid ook tekortkomen.
Cobra Kai en Miyagi-Do verschillen sterk: er is veel contrast. Dat maakt de serie makkelijk te volgen en zorgt voor afwisseling in de scènes.
Ook in professionele communicatie kun je contrast gebruiken. Bijvoorbeeld het contrast tussen:
- behandeling A en behandeling B
- een introverte en een extraverte leidinggevende
- jouw product en producten van concurrenten
- de situatie voor en na jouw oplossing
Om contrast aan te brengen, is het soms nodig om een onderdeel uit te vergroten. Daarom kun je contrast zeker niet in elke situatie gebruiken.
Maar als het kan, zorgt het voor kick-ass communicatie.
Groet,
Arnaud
Pie charts are evil
Op de basisschool at ik een week lang elke dag taart.
Dat zat zo.
We leerden breuken. Mijn juf had een paar ouders gevraagd met hun kind een taart te bakken. Die konden we dan in stukken snijden. Zodat we gevoel kregen bij ‘een twaalfde’ of ‘een achtste’. En plezier hadden in de breuken.
Mijn associatie bij taarten en getallen is dus ronduit positief. 😉
Toch is er één domein waarin je moet oppassen met taarten en getallen: datavisualisaties. Googel maar eens ‘pie charts are evil’.
Wat is het probleem?
In een taartdiagram zie je niet goed hoe de taartpunten zich onderling verhouden. Vooral als waarden dicht bij elkaar liggen. Neem bijvoorbeeld dit diagram over goederenvervoer:
Is het gele of het grijze segment groter? Dat is niet zo makkelijk te zien.
Nog gevaarlijker zijn 3d-taartdiagrammen. Dan kom je op het terrein van propaganda en tabloids. Bijvoorbeeld:
Het oranje segment lijkt hier nu net zo groot als het donkerblauwe. Terwijl er een flink verschil is.
Hoe moet het dan wel?
Maak een staafdiagram. In staafdiagrammen ziet je publiek namelijk direct de verhoudingen.
Kijk maar:
Ben je gelijk van de Excel-kleurtjes af.
Groet,
Arnaud
PS Het enige voordeel van een taartdiagram is dat je segmenten als onderdeel van een totaal laat zien. Als dat belangrijk is, kun je een taartdiagram overwegen.
Vergrijzing is een matig probleem
Nederland heeft ruim 3,5 miljoen 65-plussers. Dat is zo’n 20% van de bevolking.
In 1990 was 12,8% van de bevolking 65-plus. Dus: de Nederlandse bevolking vergrijst.
Dat leidt tot hogere pensioenkosten en een grotere zorgvraag.
Een probleem…
Als je mijn mails vaker leest, weet je dat problemen voor storytelling belangrijk zijn. Problemen maken een verhaal urgent. En ze creëren een spanningsboog.
Is de vergrijzing daarmee storytellinggoud?
Nee.
In een goed verhaal, wordt het centrale probleem namelijk (meestal) opgelost. Een film over kwaadaardige aliens is bijvoorbeeld het meest bevredigend als de aliens aan het eind worden verslagen. Op dat moment is het verhaal ‘rond’.
Als je van de vergrijzing je centrale probleem maakt, krijg je je verhaal niet op een vergelijkbare manier rond. Vergrijzing kun je namelijk niet oplossen (zonder radicale plannen).
Je kunt dus beter de nadruk leggen op (kleinere) problemen die oplosbaar zijn.
Bijvoorbeeld:
Probleem | Oplossing |
Niet alle mensen ontvangen de zorg die ze nodig hebben. | E-health (alle mensen ontvangen de zorg die ze nodig hebben) |
Er zijn te weinig werkenden om de pensioenkosten te dragen. | Een hogere pensioenleeftijd (genoeg werkenden om de pensioenkosten te dragen) |
Dus ja, problemen in je verhaal zijn belangrijk. Maar stel wel altijd de vraag: kan ik dit probleem (deels) oplossen?
Groet, Arnaud
Dit is geen liefdesliedje
Een bijzonder nummer uit 1983, van de band Public Image Ltd.
Het nummer bestaat grotendeels uit het titelzinnetje. Soms gezongen met een kopstem, soms in lagere tonen.
De zin – This is not a love song – komt pak ‘m beet 115 keer voorbij. De zanger wil de boodschap duidelijk benadrukken. 😉
Maar komt dat over?
Ik moet denken aan het grapje ‘denk niet aan een roze olifant’. Bij deze zin zie je direct een grote roze slurf voor je – en geen cactus. Ondanks het woord ‘niet’.
This is not a love song.
Om deze reden is het verstandig om na te denken over ontkenningen in je communicatie.
Zeg je bijvoorbeeld dat de cultuur in je organisatie niet-hiërarchisch is? Of gebruik je de term ‘platte organisatie’?
Vraag je je kinderen om niet zo te schreeuwen? Of om lief en zachtjes met elkaar te praten?
This is not a love song.
Groet,
Arnaud
Zwak jij je statements onbedoeld af?
Be bold, don’t hedge.
Dat advies krijg ik af en toe van de Hemingway-app, een online schrijftool. Leuk om eens te proberen.
De inspirator van de naam – Ernest Hemingway – schreef romans met een compacte, heldere stijl. Zijn zinnen zijn kort. Hij gebruikt alledaagse woorden. En weinig bijvoeglijk naamwoorden en bijwoorden.
De app helpt je om ook zo te schrijven.
Als je een (Engelse) tekst invoert, markeert de app woorden en zinnen die je kunt verbeteren. Soms met een opmerking erbij.
Zoals: Be bold, don’t hedge.
Hedging betekent ‘je indekken’. De volgende zin bevat bijvoorbeeld veel hedges:
Ik denk dat aspirine in relatief hoge dosis de symptomen van migraine tot op zekere hoogte kan verlichten.
Ik denk. Relatief. Tot op zekere hoogte. Kan.
Deze woorden zwakken de bewering af. Zonder je in te dekken, zeg je dit:
Aspirine verlicht migraine.
In een wetenschappelijke opleiding leer je juist wel om te hedgen. De beweringen van een wetenschapper moeten immers correct, voorzichtig en genuanceerd zijn.
Toch hedgen mensen soms ook uit gewoonte. Hedge-woorden zijn dan een soort stopwoordjes geworden. En dat is zonde, want je tekst wordt daardoor minder leesbaar, duidelijk en overtuigend.
Dus: be bold (als het kan)!
Groet,
Arnaud
Is je verhaal wel herkenbaar genoeg?
Mark is 40, hij heeft autisme.
Het liefst kijkt hij elke dag de film The Blues Brothers. Dan zet hij zijn zwarte bril en hoed op en doet hij zijn stropdas om.
Elke keer lacht hij om de grapjes, leeft hij mee met de achtervolgingen en swingt hij op de liedjes. Terwijl hij alles al kent.
Ik ontmoette Mark (niet zijn echte naam) toen ik een half jaar werkte op een woongroep voor mensen met een verstandelijke beperking.
Mark houdt van wat hij kent. En hij is daarin extreem.
Maar in iets mindere mate houden andere mensen ook van wat ze kennen. Ook je publiek. En daarmee hou je misschien niet genoeg rekening.
Vooral als je verhaal veel nieuwe, complexe informatie bevat, helpt het om bekende elementen toe te voegen.
Een iPhone in een verhaal over semiconductor chips. De tsunami van 2004 in een verhaal over remote sensing. Antibiotica en Oeganda in een verhaal over gezondheidszorgstelsels in lage- en middeninkomenslanden.
De bekende elementen geven je publiek een houvast, een adempauze.
Dus wees niet te bang om je publiek iets te vertellen dat het al kent. Denk aan The Blues Brothers.
Groet,
Arnaud
Zo ziet je flip-over er direct beter uit
Ik herinner het me nog goed.
Ik deelde een video over graphic facilitation in de appgroep met mijn Analytic Storytellingcollega’s. Deze.
Mijn collega Stijn reageerde met: ‘De sterman gaat mijn leven veranderen!’
De sterman is handig als je snel op de flip-over een persoon wil tekenen. Hij ziet er zo uit:
(De sterman kan net zo goed een vrouw zijn. Maar ‘sterpersoon’ bekt minder lekker.)
Je kunt de sterman allerlei houdingen geven. En je kunt er een groep van maken:
Later leerde ik in een workshop drie andere manieren om snel mensen te tekenen. Deze:
Ook met de (omgekeerde) dubbele U-man kun je makkelijk een groep tekenen:
Uiteraard kun je ook nog kiezen voor een klassieke stick figure:
Als je snel mensen kunt tekenen, breng je je flip-over makkelijker tot leven. En maak je er meer van dan een groot kladblaadje vol tekst.
Welke is jouw favoriet?
Groet,
Arnaud
Mijn grootste schrijfzonde
Vandaag een biecht.
Over iets waaraan ik me regelmatig schuldig maak. Iets waardoor ik mijn lezers uit de flow haal en hun leeservaring vertraag.
Het is…
Metadiscourse.
Metadiscourse is tekst over de tekst. Bijvoorbeeld:
Hoofdstuk 1 beschreef wat blauwalgen zijn en hoe blauwalgengroei ontstaat. Dit hoofdstuk gaat in op de risico’s van blauwalg. Hoofdstuk 3 bespreekt manieren om blauwalg te bestrijden.
Lange tijd dacht ik: structuur in je tekst is goed. Signaalwoorden en kruisverwijzingen zijn goed. Leeswijzers zijn goed. Samenvattingen zijn goed.
Tot ik Steven Pinkers artikel Why Academics Stink at Writing las.
Pinker stelt dat metadiscourse vooral de schrijver helpt, niet de lezer. Hij vergelijkt het met een richtingaanwijzer naar een kortere route. Die richtingaanwijzer is alleen erg lastig te interpreteren. Zo lastig, dat je door de richtingaanwijzer naar de kortere route uiteindelijk later op je bestemming aankomt.
Metadiscourse is een typische zonde van analytische kenniswerkers. In een roman of in een gesprek kom je het maar zelden tegen. Daarin gaat het over het onderwerp, niet over de tekst.
Dus maak je je net als ik schuldig aan deze schrijfzonde?
Kijk in je volgende tekst eens of het ook zonder kan.
Groet,
Arnaud
Rijke mensen zijn lang
Jeff Bezos bezit 151,9 miljard dollar.
Een stuk meer dan jij en ik. Maar hoe extreem is het verschil precies?
Vermogensongelijkheid is een belangrijk maatschappelijk thema. Maar het is ook lastig om er een beeld bij te krijgen.
Econoom Jan Pen bedacht er iets op: de parade van Pen.
In de parade wordt vermogen uitgedrukt in lichaamslengte. Iemand met een gemiddeld vermogen heeft een gemiddelde lichaamslengte. In Nederland staat 231.900 euro aan vermogen bijvoorbeeld gelijk aan 174 centimeter.
In Pens parade trekt in een uur de hele bevolking voorbij. Van arm naar rijk, dus van klein naar groot.
De eerste minuten spelen zich onder de grond af: de mensen met schulden.
Vanaf minuut 12 paraderen dwergen van 2 centimeter voorbij.
Na minuut 39 zien we mensen met een koopwoning. Zij zijn al langer dan een meter.
Pas na 44 minuten passeert de gemiddelde Nederlander. (Oftewel: het gemiddelde is hoger dan de mediaan.)
In de laatste minuten neemt de lichaamslengte snel toe. Een klein aantal reuzen sluit dan de parade af. In de allerlaatste minuut zijn ze gemiddeld ruim 33 meter lang.
Pens parade maakt abstracte financiële informatie concreet met een paar simpele elementen.
Ruimte, tijd, beweging en mensen.
Voeg je die toe, dan wordt je informatie veel makkelijker te verwerken.
Groet,
Arnaud
Nerd alert 🤓
Pas op.
Vandaag gaat het over SCQA’s in SCQA’s.
Nieuw hier?
Bij Analytic Storytelling gebruiken we de SCQA-methode om verhalen te structuren. SCQA staat voor Situation – Complication – Question – Answer.
Een SCQA-structuur ziet er bijvoorbeeld zo uit:
Werk je aan een complex onderwerp? Dan kan het helpen om meerdere, verbonden SCQA’s te maken. SCQA’s in SCQA’s.
Dat doe je door de A van de eerste SCQA te gebruiken als basis voor de tweede. Zo:
Een tweede SCQA over lokaal eten ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:
Bij een verhaal over een complex onderwerp moet je vaak minimaal een tweede SCQA-niveau maken. En soms ook een derde.
Dus ga er eens lekker voor zitten en maak je inner SCQA nerd wakker.
Groet,
Arnaud
Als je geen duur onderzoeksbureau kunt betalen
Hoe kom je erachter wat mensen begrijpen? Of wat ze belangrijk vinden?
Deze vraag krijg ik af en toe in trainingen. Als we het hebben over hoe je je communicatie afstemt op je publiek.
Om dat te kunnen doen moet je grofweg drie dingen over je publiek weten:
- wat ze bezighoudt
- wat hun doelen zijn
- wat ze al weten over je onderwerp
Maar weet je precies wie er in de zaal zit als je op een congres spreekt? Weet je welk jargon je kunt gebruiken voor een tweedejaarsstudent? Weet je welke vooroordelen een klant heeft over jouw dienst?
Waarschijnlijk lang niet altijd.
En deze dingen zijn ook lang niet altijd makkelijk te achterhalen.
Grote onderzoeksbureaus besteden dagen of weken aan publieksonderzoek. Motivaction, Ipsos, dat soort partijen.
Als kenniswerker heb je meestal geen budget om zo’n bureau in te schakelen.
Maar er is één simpel ding dat je altijd kunt doen.
Koffiedrinken met je beoogde publiek. Of een mailtje sturen. Of bellen.
En vragen stellen.
Koffiedrinken is altijd beter dan aannames doen over je publiek. Of communiceren zonder je aan je publiek aan te passen.
Het klinkt simpel, maar niet veel mensen doen het. Ook ik niet altijd.
Dus note to self: meer koffie!
Groet,
Arnaud
De clickbait challenge
Een grappige oproep op Twitter van een tijd terug:
Write your dissertation title as clickbait.
Clickbait heeft terecht een dubieuze naam. Overpromise, underdeliver, dat is clickbait.
Maar naar deze oproep was ik toch wel nieuwsgierig.
Je onderzoek (of beleid of product) formuleren als clickbait, dwingt je namelijk om uit te zoomen. Om na te denken over de kern van je werk. En wat daaraan fascinerend is voor je publiek.
Als je dat scherp hebt, heb je een goede basis voor je communicatie.
Clickbait schrijven is ook niet zo eenvoudig als het misschien lijkt. ‘Klik hier en it will blow your mind’ – dat volstaat niet.
Essentieel in clickbait is de curiosity gap.
Je moet genoeg specifieke informatie geven om je publiek nieuwsgierig te maken. Bij voorkeur informatie over iets wat je publiek interesseert. Maar niet zo veel dat die nieuwsgierigheid wordt bevredigd.
Een paar proefschrifttitels als clickbait ter inspiratie:
New spines *LITERALLY* grown from trees. Big-Biotech’s best kept secret revealed.
Ten incredibly easy things your kids’ school textbooks have got totally wrong!
Pregnant deer do this ONE WEIRD TRICK to stay alive in the winter… and it makes the whole forest go BONSAI!
Ben je klaar voor de clickbait challenge over jouw werk?
Groet,
Arnaud
Kort!
Herinner je je meneer Mandje nog?
Meneer Mandje is bekend door een tv-fragment van Maxim Hartman.
Hartman interviewt hem over antiek. De vriendelijke, oudere heer houdt een Delfts blauw object omhoog.
Dit is een heel mooi mandje gemaakt door de firma Tichelaar. Werd gebruikt op tafel als versiering en fruitmandje.
Hartman is meedogenloos: ‘Veel te lang, het moet korter!’
Meneer Mandje doet een nieuwe poging.
Mandje van Tichelaar, gemaakt in Makkum.
Hartman opnieuw: ‘Nog korter.’
Mandje van Tichelaar.
Meneer Mandje kijkt de interviewer met angstige ogen aan. Die blijft streng. ‘Nog korter. Kort!’
Mand!
Als ik het fragment bekijk, voel ik opnieuw medelijden.
Ik denk dat veel kenniswerkers de pijn van meneer Mandje herkennen. Als je over je onderwerp communiceert met een breed publiek, moet het altijd kort door de bocht.
Toch sluit wat meneer Mandje probeert aan bij een belangrijk schrijfadvies: vermijd ‘redundantie’.
Redundantie vermijden houdt in dat je meedogenloos kijkt welke woorden weg kunnen. Om zo tot de kern te komen.
Proberen?
De volgende zin kun je terugbrengen tot zes woorden:
Het is belangrijk om te onthouden dat je altijd je gordel moet dragen als je in de auto zit.
Succes!
Groet,
Arnaud
Begrafenisspeech/Tinderprofiel
Het is geen mop, maar het klinkt wel zo: wat is de overeenkomst tussen een begrafenisspeech en een Tinderprofiel?
Ik zal je niet in spanning houden.
In beide kom je meestal positieve beschrijvingen van mensen tegen. En in beide zijn die beschrijvingen vaak algemeen, abstract.
Opa was zorgzaam, lief en grappig.
Janneke houdt van de natuur.
Marie-Lou koos altijd haar eigen pad.
Duncan reist graag en bezoekt vaak festivals.
Ik zie iets voor me bij deze mensen. Maar het beeld is wel behoorlijk vaag.
Een beschrijving van een persoonlijkheid komt pas tot leven als je die specifiek maakt. Bijvoorbeeld:
Opa haalde altijd falafel in huis als ik kwam. Ook al was hij zelf een fervent carnivoor. Dan zei hij dat hij nog meer van mij hield dan van zijn biefstukje.
Ik ben Janneke. Ik ken de beste plek in het bos om met zonsondergang wilde zwijnen te spotten.
De andere twee mag je zelf proberen. 😉
In professionele settings kun je ook op deze manier persoonsomschrijvingen inkleuren door ze specifieker te maken.
Bijvoorbeeld bij een sollicitatie, in een voorstelrondje of bij een afscheidspraatje.
Groet,
Arnaud
Deze vijf woorden zijn stom
Moeten, nodig, cruciaal, essentieel, belangrijk…
Dit zijn woorden waar ik niet van hou.
Waarom?
Deze woorden worden gebruikt om urgentie te benadrukken. Alleen dan vaak zonder dat die urgentie goed voor het voetlicht komt.
Bijvoorbeeld:
De hygiëne in vluchtelingenkamp Moria moet verbeteren.
Het is cruciaal dat deze verzekeringsmaatschappij haar solvabiliteit verhoogt.
Het is belangrijk om bijwerkingen van medicinaal cannabisgebruik te onderzoeken.
Kan het beter?
Als je mensen wilt overtuigen van wat moet of belangrijk is, helpt één vraag je verder. Wat gaat er mis als dit niet gebeurt?
Beschrijf dat. En besteed er genoeg woorden aan.
Het alternatief ziet er bijvoorbeeld zo uit:
In kamp Moria wonen 13.000 vluchtelingen en migranten. Er is weinig zeep, geen warm water, één kraan per 1.300 mensen en er zijn weinig toiletten. Daardoor hebben veel mensen last van braken, diarree, huidaandoeningen en andere infectieziekten.
Op deze manier toon je dat de hygiëne moet verbeteren in plaats van dat je het zegt. En je maakt duidelijk waarom.
Daarna kun je altijd nog samenvatten met ‘Dus we moeten …’.
Groet,
Arnaud
Met deze communicatiehack betrek je altijd je publiek
Maak van een lege (schone) ketchupfles een flacon voor je pannenkoekenbeslag.
Geef belangrijke sleutels een kleur met nagellak, zodat je ze direct herkent in je sleutelbos.
Steek je kampvuur aan met Doritos als je geen papier hebt. Ze branden prima.
Het internet staat vol met dit soort life hacks. Handige, simpele trucjes waar je toch niet zomaar op komt.
Zijn er ook hacks voor je communicatie?
Zeker.
Mijn favoriet is deze:
Gebruik vaker het woord ‘jij’.
Een goed verhaal gaat over je publiek. Het woord ‘jij’ is hiervoor een shortcut. Als je ‘jij’ gebruikt, betrek je je publiek automatisch.
Proberen?
Eerst een tekst zonder ‘jij’.
We hebben een training ontwikkeld voor nieuwe managers. In de training ligt de nadruk op persoonlijke leiderschapsstijlen en communicatiestijlen. Onze trainers hebben zelf jarenlang als leidinggevende gewerkt.
In deze tekst ligt de nadruk op de zender (we, onze) en op het onderwerp (de training).
Dat verandert als je het woord ‘jij’ toevoegt.
Je eerste managementfunctie is spannend. Om je werk goed te doen, heb je nieuwe vaardigheden nodig. Je moet bijvoorbeeld een leiderschapsstijl en communicatiestijl ontwikkelen die bij jou passen. In onze training werk je daaraan. Je wordt begeleid door trainers die jarenlang zelf als leidinggevende hebben gewerkt.
Handige hack, toch? Wat jij?
Groet,
Arnaud
De beste TED Talk over storytelling?
Een sappige anekdote, een ontroerende ontboezeming, een metafoor die beklijft.
Bij TED weten ze hoe storytelling werkt.
Maar wat zijn nou de beste TED Talks over storytelling?
Daaraan wilde ik weleens een wekelijkse mail wijden. Dus ik ging lekker zitten voor m’n research.
Alleen…
De meeste TED Talks over storytelling vielen me tegen.
Die van presentatiegoeroe Nancy Duarte kende ik al. Over switchen tussen what is en what could be.
Maar Duartes verhaal komt wat traag op gang. En mist voor mij wat focus.
Ook de TED Talk van Andrew Stanton had ik eerder gezien. Stanton schreef onder meer Finding Nemo en WALL•E.
Zijn verhaal is vermakelijk. Maar de lessen laten zich niet makkelijk vertalen naar een zakelijke setting.
Andere TED Talks over storytelling vond ik niet sterk genoeg om hier te delen. Sorry TED Talkers. 😉
Tot ik op de TED Talk van leiderschaps-expert Karen Eber stuitte.
Eber maakt overtuigend het punt dat data en storytelling elkaar versterken. Ze noemt dat een power balad.
Data spreken volgens Eber nooit voor zich. En ze volstaan niet om mensen te overtuigen andere beslissingen te nemen.
Daarvoor is emotionele betrokkenheid nodig. En die bereik je met een verhaal.
Leuk om te kijken!
Groet,
Arnaud
PS Heb ik een goede TED Talk over storytelling gemist? Mail me vooral!
Verbeter je slides in 6 stappen
Jarenlang werkte ik als tekstschrijver.
Ik researchte, interviewde, brainstormde, schreef en redigeerde.
Daarbij lag de nadruk op taal. Op woorden die de doelgroep begrijpt. Lekker leesbare zinnen. Goed opgebouwde alinea’s.
Soms werkte ik samen met iemand die mijn tekst opmaakte.
Vormgeving zag ik als een andere tak van sport.
Ik bemoeide me zelden met compositie, kleur en afbeeldingskeuze.
Dat is nu wel anders.
In 2019 kwam uit evaluaties van onze trainingen namelijk een wens naar voren. Deelnemers wilden meer feedback op hun afbeeldingen. De afbeeldingen die ze gebruikten in hun dagelijkse praktijk.
Bijvoorbeeld slides, datavisualisaties of wetenschappelijke posters.
We besloten aan die wens tegemoet te komen. Al had ik in het begin wel een imposter syndrome. Wat wist ik nou van afbeeldingen?
Inmiddels vind ik afbeeldingen bespreken een van de leukste onderdelen van een training.
Ik heb zelfs een stappenplan ontwikkeld waarmee je slides – en andere afbeeldingen – kunt maken en verbeteren.
Het stappenplan staat in een nieuw blogartikel.
Hopelijk heb je er wat aan!
Groet,
Arnaud
PS Ik deel het artikel ook in een LinkedIn-post. Ik waardeer het als je daar een duimpje aan geeft of iemand tagt voor wie het artikel interessant is!
Hiervan krijg je zin om te schrijven
Even een simpele tip vandaag.
Lees de blogartikelen van Henneke Duistermaat.
Waarom?
Twee redenen.
Ten eerste leert Henneke je meer over schrijven dan welk schrijfboek dan ook.
Hennekes adviezen gaan bijvoorbeeld over je ideale lezer, conversational schrijven, spanningsbogen, zintuiglijk formuleren, creativiteit en het schrijfproces.
Ten tweedekrijg je van Hennekes artikelen zin om te schrijven: je raakt geïnspireerd.
Dat komt onder meer door haar toon. Henneke toont empathie voor hoe moeilijk schrijven kan zijn. Maar ze geeft je ook het gevoel dat je met haar tips gelijk aan de slag kunt.
Wat ook helpt zijn de vele praktijkvoorbeelden. Uit onder meer romans, non-fictieboeken over mossen en walvissen, juridische blogposts en Apple-advertenties.
En dan heb ik het nog niet eens gehad over de tekeningen bij de artikelen.
Al overtuigd?
Een leuk artikel om mee te beginnen is dat over de techniek Zoom-In-Zoom-Out. Over hoe je in je verhaal kunt wisselen tussen het grote plaatje en specifieke, zintuiglijke details. Waarbij je de half-zoomed tussenscenes beter kunt vermijden.
Enjoy!
Groet, Arnaud
Zo overtuig je een groep gangsters
Once Upon a Time in America, een filmklassieker.
Vier New Yorkse straatjongens willen geld verdienen. Ze doen een voorstel aan de gangsters in hun wijk.
Het is 1920, ten tijde van de drooglegging. De gangsters smokkelen alcohol met een boot. Als de politie hen wil aanhouden – wat vaak gebeurt – gooien ze de kratten overboord.
Straatjongen ‘Noodles’ heeft hierop iets bedacht.
Zoutzakken en ballonnen.
Aan de kratten met de drank.
Als het zout oplost, stijgt het krat naar de oppervlakte door de ballonnen. Zodra de politie uit zicht is, pikken de straatjongens het dan op met hun boot.
In ruil voor geld, uiteraard.
Werkt dit?
Om de gangsters daarvan te overtuigen, geeft Noodles een demonstratie.
In een hoek van een café maakt hij een proefopstelling in een ton water. Als het pakket na een tijdje boven water komt, gaan de gangsters akkoord met het plan.
Zelf kun je soms ook een demonstratie gebruiken in je communicatie.
Je kunt bijvoorbeeld laten zien hoe jouw 3D-printer, nieuwe app of infraroodpaneel werkt. In het echt of in een video.
Als je oplossing goed werkt, is een demonstratie altijd overtuigender dan een beschrijving met woorden.
Groet,
Arnaud
Er was eens een procesanalist
Bedenk je weleens een verhaal voor je kinderen? Of voor je nichtjes of neefjes?
Dan heb ik iets voor je.
The story spine.
The story spine komt uit het improvisatietheater. De techniek helpt je om snel een goed gestructureerd verhaal te maken.
Ook handig voor een presentatie of een blogpost.
De story spine begint zo.
Er was eens …
Elke dag …
Je vertelt in welke wereld het verhaal zich afspeelt. En wat de gewoontes en eigenschappen zijn van de hoofdpersoon.
Dan brengt een gebeurtenis het verhaal in beweging.
Maar op een dag …
De routine van de hoofdpersoon wordt verbroken. Dat leidt tot een kettingreactie met een onzekere afloop.
Als gevolg daarvan …
Als gevolg daarvan …
Als gevolg daarvan …
Tot de climax wordt bereikt: de hoofdpersoon heeft succes of faalt.
Tot uiteindelijk …
De story spine sluit af met een nieuwe routine, vaak met een moraal.
En sindsdien …
Ik geef toe dat het meer klinkt als een sprookje dan als een TED Talk. 😉 Maar het is een leuke oefening als je ideeën zoekt voor een verhaal over je werk. Of als je een spanningsboog in een presentatie wil aanbrengen.
Enjoy!
Groet,
Arnaud
Het begin van een goede subsidieaanvraag
Laten we eerlijk zijn.
Niemand leest beleidsplannen en missieteksten voor z’n plezier.
Toch is het soms wel belangrijk om dit soort teksten grondig te bestuderen.
Bijvoorbeeld als je subsidie aanvraagt.
Neem filmmaker Anita, die graag subsidie wil van het Amsterdams Fonds voor de Kunst (AFK). Anita maakt een film over tango.
In het beleidsplan van het AFK vindt Anita de volgende aspecten die de organisatie belangrijk vindt:
- kunst die betekenis geeft aan het leven in de stad
- kunst namens de stad Amsterdam en de Amsterdammers
- Amsterdam als culturele, internationale metropool
- kunst toegankelijk voor Amsterdammers in elke wijk
Het is niet heel moeilijk om zulke aspecten te achterhalen. Maar lang niet iedereen die subsidie aanvraagt, doet dit.
Anita’s lijstje helpt haar vervolgens om de juiste punten in haar aanvraag te benadrukken. Bijvoorbeeld:
- De film speelt grotendeels in Amsterdam en de ‘hoofdpersonen’ wonen in Amsterdam.
- De film toont de internationale Amsterdamse tangoscene.
- Tango is een manier is om betekenis, schoonheid en community te ervaren in een grote, anonieme stad.
- Anita en haar crew wonen ruim 10 jaar in Amsterdam.
- Locaties in 4 Amsterdamse wijken hebben toegezegd de film te vertonen.
Het zijn geen baanbrekende punten. Maar zonder lijst bedenk je ze vast niet allemaal.
Welk beleidsplan bestudeer jij binnenkort?
Groet,
Arnaud
Zo maak je een wetenschappelijke poster die werkt
Ben je wetenschapper en communiceer je weleens met een poster?
Dan heb ik vandaag iets voor je.
De better poster-video’s van Mike Morrison. Deze en deze.
Volgens Morrison gaat er veel mis bij klassieke wetenschappelijke postersessies.
Voor degene die presenteert is het stressvol om de poster te maken. En de uiteindelijke sessie levert meestal weinig gesprekken op.
Voor het publiek zijn postersessies ook frustrerend. De meeste posters zijn niet snel te begrijpen. Het zijn walls of text, direct gekopieerd uit een paper.
De drempel om zo’n poster te bestuderen is hoog. Daarom bekijkt het publiek maar een klein deel van alle posters. En is de leeropbrengst beperkt.
Morrison doet simpele – maar radicale – suggesties om de posterervaring te verbeteren. Voor beide partijen. Hij baseert zijn adviezen op wetenschappelijke inzichten, met name over User Experience Design.
Morrison adviseert bijvoorbeeld het volgende:
- Geef weinig informatie: verwijder alles wat niet noodzakelijk is.
- Formuleer je conclusie in alledaagse woorden en zet die groot op je poster.
- Gebruik afbeeldingen en kleuren die je conclusie ondersteunen.
- Voeg een QR-code toe voor mensen die je hele paper willen lezen.
Morrison’s better poster-templates zijn 250.000 keer gedownload. Ook iets voor jou?
Groet,
Arnaud
PS Deze mail schreef ik als reactie op een vraag van Can Özkan. Dankjewel Can!
Storytelling op 5 december
Geen inspiratie voor je Sinterklaasgedicht?
Analytic Storytelling helpt je graag. 😉 Met een dichttip bij elke stap uit onze methode.
#1: Pas je aan aan je publiek
Je schrijft je gedicht natuurlijk voor de persoon van wie je het lootje hebt getrokken. Maar de andere aanwezigen zijn ook je publiek.
Daarom werkt het goed als het gedicht soms ook over hen gaat.
Bijvoorbeeld in een gedicht voor Peter:
Sint wilde Peters nieuwbouwhuis weleens zien
Het leek haast wel netter dan dat van Paulien
# 2: Maak een structuur
Een Sinterklaasgedicht hoeft zeker geen meesterwerk te zijn qua structuur.
Maar wat wel helpt is een thema: een rode draad.
Met een goed thema is het veel makkelijker om je gedicht te schrijven. En je kunt er prima over brainstormen in de trein of tijdens een wandeling.
Een thema is bijvoorbeeld: Peter was vroeger een hippie, maar nu is hij burgerlijk.
#3: Wees concreet
Heb je een thema? Probeer dan anekdotes te bedenken die daarbij horen.
Kies er niet te veel. Lang inzoomen op één anekdote werkt meestal beter dan kort vijf anekdotes aanstippen.
Een anekdote is bijvoorbeeld: Peter belt een half uur met zijn vader over plinten.
#4: Maak je tekst en beeld
Maak je bij een Sinterklaasgedicht niet te druk over je schrijfstijl.
Dat mag de rest van het jaar. 😉
Heb je een passieve zin die rijmt? Go for it!
Een complexe, lange zin die grappig is? Lekker laten staan.
Het enige stijladvies dat geldt: ‘houd het bondig’. Een gedicht van drie pagina’s is mooi, maar komt lang niet altijd tot zijn recht. Zeker niet met rondlopende kinderen en wijn in de buurt.
Fijne pakjesavond, groet,
Arnaud
Wat je kunt leren van Mexico-Polen
Gisteravond stopte Guillermo Ochoa in de 57e minuut een penalty. Een schot van Robert Lewandowski in de rechter onderhoek.
Ik heb het over de wedstrijd Mexico-Polen, op het WK voetbal in Qatar.
Kan de redding van Ochoa je veel schelen?
De kans is groot van niet. Tenzij je uit Mexico of Polen komt. Of je op een andere manier met een van deze landen verbonden voelt. Of een weddenschap had lopen.
Mexico-Polen bevat een les over storytelling.
Om betrokken te raken – bij een voetbalwedstrijd of bij een verhaal – helpt het om een perspectief te kiezen. Bij een voetbalwedstrijd: het perspectief van een van de partijen.
Als je ‘voor iemand bent’ en meeleeft, wordt het veel interessanter.
Wat kun je hiermee in je eigen communicatie?
Ook daar kun je je de vraag stellen: Met wie moet het publiek meeleven?
Dit helpt vooral als je verhaal geen perspectief heeft of een veelvoud aan perspectieven heeft.
Kies bijvoorbeeld het perspectief van een klant, burger of medewerker. Of van een bedreigde plantensoort, een historisch gebouw of een enzym.
Zo voorkom je dat je verhaal op een willekeurige voetbalwedstrijd lijkt.
(Sorry Mexicanen en Polen.)
Groet,
Arnaud
Hallo, scannende lezer!
Geïnteresseerd, geconcentreerd, grondig.
Zo wil je het liefst dat mensen je tekst lezen.
Maar doen ze dat ook?
Helaas lang niet altijd.
De meeste mensen willen snel de essentie van een tekst achterhalen. Zodat ze kunnen zien of die voor hen relevant is.
Daarom zijn veel lezers scanners.
Niet alleen mensen die online een goedkope broodrooster zoeken. Ook mensen die projectvoorstellen, beleidsplannen en wetenschappelijke papers lezen.
Het is dus vaak slim om scanbaar te schrijven.
Hoe doe je dat?
Laten we er een voorbeeldtekst bij pakken.
Een scanner leest als eerste de kop (cijfer 1). Die is het belangrijkst.
Vervolgens kijkt een scanner naar tussenkoppen (cijfers 2).
Tot slot kijkt een scanner naar de eerste zin van elke alinea (cijfers 3). Ik heb deze in het voorbeeld vet gemaakt, zodat je ze snel herkent.
Alle andere zinnen hebben een lage status voor een scanner. Die leest hij pas als hij ergens meer over wil weten.
Om je tekst scanbaar te maken, zet je je belangrijkste boodschappen dus op de belangrijkste plekken: in de kop, in de tussenkoppen en in de eerste zinnen van je alinea’s. Zo weet je zeker dat je lezer die ziet.
O ja: deze mail zelf heb ik niet scanbaar geschreven, maar in conversational style.
Groet,
Arnaud
Een aap en een monster
Vandaag: inspiratie om je verhaal concreet te maken.
Van Tim Urban.
Misschien ken je hem van zijn filosofische blog Wait But Why.
Een van Urbans bekendste artikelen (en zijn TED Talk) gaat over uitstelgedrag. Om dat gedrag uit te leggen, introduceert hij drie personages in ons brein.
De rational decision maker tekent hij als een stick figure achter een groot roer. Dit personage is volwassen, het denkt aan wat redelijk is voor de lange termijn.
Urbans tweede personage is de instant gratification monkey. Die leeft in het nu en wil spelen. YouTube-video’s bekijken over diepzeewezens en de moeder van Justin Bieber.
Ook als er belangrijk werk te doen is.
Tot er een deadline nadert, bijvoorbeeld voor een scriptie.
Dan doet een derde personage zijn intrede: het panic monster. Een enorm rood wezen dat ‘aaaaaahhhhh’ schreeuwt.
Het panic monster is bang voor de negatieve gevolgen van uitstelgedrag. Zoals een onvoldoende voor een scriptie.
Als het panic monster verschijnt, vlucht de instant gratification monkey een boom in. En kan de rational decision maker eindelijk geconcentreerd aan het werk.
Ik heb Urbans verhaal over uitstelgedrag jaren geleden gelezen. Maar ik herinner het me precies. Vooral doordat hij abstracte processen concreet maakt met grappige personages.
Daarom: inspiratie.
Groet,
Arnaud
Verkoop jij vis aan een koe?
Samenwerkingsverbanden in de zorg.
Daarover gaat Mario’s onderzoek.
Hij is geïnteresseerd in succesfactoren voor samenwerking tussen bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen, huisartsen en medewerkers van ziekenhuizen.
Alleen heeft Mario een probleem.
Bijna niemand van deze mensen vult zijn vragenlijst in.
Wat te doen?
Soms klopt iemand zoals Mario bij ons aan voor advies. De verwachtingen van communicatie zijn dan hoog. Bijvoorbeeld: ‘Als ik goed communiceer, vullen ze mijn vragenlijst wél in.’
Dat klopt lang niet altijd.
Vergelijk het met vis verkopen aan een koe. Hoe overtuigend je ook communiceert: de koe zal waarschijnlijk geen vis van je kopen. Je zult haar iets anders moeten aanbieden (gras bijvoorbeeld) of een andere doelgroep moeten kiezen (denk eens aan een zeehond).
Iets dergelijks speelt misschien ook bij Mario.
Kost het bijvoorbeeld een half uur om zijn vragenlijst in te vullen? En stelt hij daar een VVV-bon tegenover?
Dan wordt het moeilijk om drukbezette huisartsen, transferverpleegkundigen of bestuurders over te halen.
Ook al zijn de vragen nog zo helder en is de begeleidende brief nog zo sterk.
Zie communicatie dus niet als wondermiddel, als iets wat losstaat van de inhoud.
En kijk eerst of die inhoud – je voorstel, product of vragenlijst – voldoende aansluit bij de wensen van je publiek.
Groet,
Arnaud
Het probleem met synoniemen
Wat te denken van synoniemen?
Die vraag mailde Simone me vorige week.
Voor de zekerheid: een synoniem is een woord dat (ongeveer) hetzelfde betekent als een ander woord.
Kaart is een synoniem voor plattegrond.
Mensen gebruiken vaak synoniemen om voor stilistische afwisseling te zorgen. Ze vrezen dat hun tekst anders repetitief en saai wordt.
Bijvoorbeeld:
Luka Jovic speelt niet langer voor Real Madrid. De Koninklijke heeft de spits transfervrij laten vertrekken. Eerder verhuurde de Champions League-winnaar Jovic al een halfjaar aan Frankfurt.
Als voetballiefhebber zie je natuurlijk gelijk dat Real Madrid hetzelfde is als ‘de Koninklijke’ en ‘de Champions League-winnaar’.
Eitje.
Bij complexere onderwerpen is het lastiger om synoniemen te herkennen.
Bijvoorbeeld:
Bij Parkinson speelt alpha-synucleïne een belangrijke rol. Als moleculaire beveiligingsmechanismes falen, klonteren proteïnes in het brein samen. Onduidelijk is nog hoe eiwitten interacteren met αsyn-multimers en welke multimers betrokken zijn bij het vormen van de Lewy bodies.
Proteïne als synoniem voor eiwit. Dat lukt waarschijnlijk nog.
Αsyn herkennen als synoniem voor alpha-synucleïne vraagt al meer concentratie. En zonder voorkennis is niet te achterhalen dat een Lewy body een samenklontering alpha-synucleïne-eiwitten is.
Als het om jouw onderwerp gaat, herkennen mensen synoniemen waarschijnlijk ook niet altijd. En dan raken ze de draad kwijt.
Daarom: wees terughoudend met synoniemen.
Groet,
Arnaud
Mini-jubileum
Eind juni kreeg ik een mail van Roberto.
I’ve been receiving this kind of email for a long time now (maybe one and a half years?), and just wanted to thank you for the great tips.
These short posts are very interesting, quite useful and sometimes even funny (in the good sense). […] Keep it up!
(Ik stuur de tips ook in het Engels.)
Een enthousiaste reactie maakt me altijd blij.
Maar in Roberto’s reactie vond ik ook een specifieke passage interessant.
Maybe one and a half years…
Ik zocht eens op wanneer ik mijn eerste tip heb verstuurd: op 13 oktober 2021.
Aan de anderhalf jaar zit ik dus nog lang niet. 😉
Toch vind ik het leuk om deze week stil te staan bij mijn mini-jubileum: een jaar lang wekelijkse tips.
Ik gebruik dit moment graag om inspiratie te verzamelen voor nog een jaargang.
Daarom de vraag:
Is er een communicatieonderwerp waarover je graag een tip zou lezen?
Je kunt me gewoon mailen: a.bom@analytic-storytelling.com. Ik laat altijd wat van me horen.
Ik ben benieuwd!
Groet,
Arnaud
Heb je een plan?
Ben je weleens op kampeervakantie geweest met kinderen?
Ik wel.
Voordat je wegrijdt met een auto vol slaapzakken, opklapstoelen en opblaaskrokodillen zijn er heel wat stappen te zetten.
Een bestemming kiezen.
Uitzoeken wat er op de bestemming ongeveer te doen is.
Reserveren.
Een paklijst maken, de paklijst uitprinten. Een paar dagen van tevoren vast spullen van zolder halen. Ontbrekende items van de paklijst kopen (waarom zijn die hoofdlampjes alweer kwijt?).
Bij het inpakken van de auto beginnen met de grote spullen. Zoals de tent en de kinderwagen.
En dan vergeet ik nog een heleboel.
Als je niet ongeveer zo’n stappenplan volgt, wordt het niks.
Dan vergeet je de opklaptafel, past de kinderwagen niet meer in de auto en vertrek je een dag later dan je wilde.
Communiceren met storytelling is misschien niet zo moeilijk als een kampeervakantie. Dat laat ik graag in het midden.
Maar ook voor storytelling is het goed om een stappenplan te hebben.
Zodat je eindresultaat geen zooitje wordt. En zodat je maakproces zonder frustraties verloopt.
Ik heb een nieuwe pagina geschreven over zo’n stappenplan: de Analytic Storytelling-methode.
Check ‘m hier voor je op pad gaat.
Groet,
Arnaud
Dit is een muis
Januari 2016.
Mijn collega’s hadden een nieuw idee. Vanaf nu zouden we elke training beginnen met een tekening op de flip-over.
Centraal stond een poppetje: de trainingsdeelnemer.
Wat we daaromheen tekenden, hing af van de brainstorm over het publiek van onze deelnemers. Bijvoorbeeld subsidiegevers, mensen uit het bedrijfsleven, dokters, patiënten en leken.
Ik geef toe dat ik niet direct enthousiast was.
Ik ben namelijk absoluut geen tekentalent.
Met lichte stress oefende ik thuis op veelvoorkomende publieken.
Mijn patiënten zaten bijvoorbeeld standaard in een rolstoel, ook als ze een burn-out hadden.
En mijn leek was altijd op een verjaardag.
Tot mijn verbazing deden de meeste mensen alsof er niks met mijn tekeningen aan de hand was. Een enkeling maakte een grapje, maar dat kwam de sfeer alleen maar ten goede.
De belangrijkste les?
Jij bepaalt wat je tekening betekent. En daar gaat je publiek in mee.
Neem als voorbeeld een snelle krabbel als deze:
Als jij zegt dat dit een muis is, accepteert je publiek dit als muis. En herkent het de volgende krabbel die hierop lijkt als zodanig. Als jij zegt dat het een vergrootglas is, ook.
Dus kan je net als ik niet tekenen?
Dat is geen geldig excuus om ervan af te zien.
Groet,
Arnaud
Breng eens een wasmachine mee
Heb je weleens een object gebruikt in een presentatie?
Als het antwoord ‘nee’ is, is het inspirerend om eens een presentatie van Hans Rosling te bekijken. Ik ken niemand die met meer charme objecten gebruikt.
In een van Roslings TED Talks staat een wasmachine centraal.
Letterlijk, op het podium.
Rosling – een Zweedse arts en statisticus op leeftijd – vertelt over de dag dat zijn moeder voor het eerst een wasmachine gebruikte.
Zijn oma was uitgenodigd voor dit evenement. Zij had haar leven lang handwassen gedaan voor zeven kinderen. Oma bleef vol bewondering naar de wasmachine staren tot het programma klaar was.
Roslings verhaal gaat over grotere onderwerpen dan wasmachines of zijn oma.
Hij wil het hebben over mondiale welvaartsverdeling, bevolkingsgroei, klimaatverandering, energiegebruik en geletterdheid. Van nu tot 2050.
Belangrijke, maar ook abstracte onderwerpen.
Met de wasmachine maakt hij zijn onderwerp concreet. En daardoor beeldend, begrijpelijk en interessant.
Zoek je zelf inspiratie voor een presentatie?
Kijk eens of je een object centraal kunt stellen. Een object kleiner en lichter dan een wasmachine werkt meestal ook. 😉
Groet,
Arnaud
Je bent een grappig knobbelzwijn
In storytelling zijn er een paar vaste rollen.
De belangrijkste is de held: de hoofdpersoon.
Daartegenover staat de schurk – de antagonist – die de hoofdpersoon tegenwerkt.
In The Lion King is bijvoorbeeld Simba de held. We ervaren het verhaal vanuit zijn perspectief en leven mee met zijn doelen en problemen.
Simba’s oom, Scar, is de schurk. Hij wil Simba vermoorden en zelf koning worden van het dierenrijk.
Een minder bekende rol is die van helper.
Dit is degene die de held op moeilijke momenten steunt of redt.
Simba heeft twee helpers: Timon het stokstaartje en Pumbaa het knobbelzwijn.
Als je storytelling gebruikt in je communicatie, is het goed om over deze rolverdeling na te denken. Het gevaar is namelijk dat je jezelf, je organisatie of je product de heldenrol toebedeelt.
Terwijl het beter werkt om je publiek die rol te geven. Je vertelt je verhaal dan bijvoorbeeld vanuit het perspectief van de klant, patiënt, medewerker, student of burger.
Zelf heb je zeker ook een rol, maar dat is die van helper. Degene die jouw publiek redt of ondersteunt.
Die rol is heel belangrijk. Maar Simba ben je niet.
Dus wen er maar aan. Je bent een grappig stokstaartje of knobbelzwijn.
Groet,
Arnaud
Is dit de hemel?
Een nummer van comedian Bo Burnham begint zo:
An open window
A novel, a couple holding hands
An avocado
A poem written in the sand
Fresh fallen snow on the ground
A golden retriever in a flower crown
Het lijken willekeurige, idyllische beelden. Pas in het refrein blijkt wat ze met elkaar te maken hebben.
Is this heaven?
Or is it just a white woman’s Instagram?
Ik ga hier wel goed op. 😉
Op social media tonen we vaak een geïdealiseerde werkelijkheid.
Je vertelt niet dat je golden retriever met modderpoten je bank heeft bevuild. Of dat je de concentratie niet meer hebt voor een dikke roman.
Ook professionals en organisaties presenteren meestal een geïdealiseerde versie van zichzelf. Ze laten zien hoe goed en succesvol ze zijn.
Werkt dat?
Lang niet altijd.
We zijn misschien onder de indruk van de witte vrouw op Instagram. Maar een sterke band met haar voelen we niet.
Om die reden is het interessant om niet alleen te communiceren over waar je goed in bent. Maar ook over je twijfels, problemen en tekortkomingen. Bijvoorbeeld in een presentatie.
Dat is spannend en het luistert nauw hoe je het inzet.
Als het je het zorgvuldig doet, ziet je publiek je niet als prutser. Maar als menselijk, betrouwbaar en sympathiek.
Groet,
Arnaud
Ik doe maar wat
Vraagje.
Heb je ooit les gehad over hoe je beelden maakt of kiest? Bijvoorbeeld voor de slides van een presentatie.
Voor de meeste kenniswerkers is het antwoord ‘nee’. Op de universiteit is beeld maken bijvoorbeeld zelden onderdeel van het curriculum.
Terwijl mensen later in hun werk bijna allemaal presentaties moeten geven.
Het gevolg?
Beeldstress. Beeldonzekerheid. Beeldschaamte.
Het gevoel: ik doe maar wat.
Op basis van intuïtie. Of op basis van wat anderen om me heen doen.
Herkenbaar?
Ik heb vandaag een artikel gepubliceerd dat handvatten geeft om bewust te kiezen tussen 4 typen beeld. Elk type beeld heeft eigen voor- en nadelen.
Het artikel helpt je bijvoorbeeld als je vaak hetzelfde type beelden gebruikt. Bijvoorbeeld als 80% van je slides datavisualisaties of schema’s van celstructuren bevat.
Het artikel helpt je ook als je weinig beelden gebruikt. Bijvoorbeeld als 80% van je slides bestaat uit bullets met tekst.
Benieuwd? Lees ‘m hier!
Groet,
Arnaud
Hoe bedenk je een metafoor?
Een populairwetenschappelijk artikel begint zo:
[…] imagine a company of drunken students who wander in the streets, and whenever they come to an intersection one of them just spins around and they all go down the path that ends up being in front of the spinning student’s eyes.
De auteur, Oliver Nagy, maakt zo het wiskundige begrip ‘toevalsbeweging’ concreet. Dat is een willekeurige route in een netwerk. Toevalsbeweging wordt onder meer gebruikt om aandelenkoersen en de verspreiding van pollen te beschrijven.
Is jouw onderwerp ook abstract en communiceer je met een breed publiek?
Dan helpt een concrete metafoor enorm.
Alleen: hoe verzin je die?
Meestal helpt het om eerst het onderliggende idee te verwoorden.
In Olivers geval: opeenvolgende, willekeurige bewegingen op knooppunten.
Vervolgens brainstorm je over waar je dat idee in een bekende, zintuigelijke setting tegenkomt.
Straten en kruispunten maken het netwerk op een logische manier fysiek. En dronken dwalen is een mooie verbeelding van willekeurige bewegingen.
Door de metafoor kan Oliver later snel uitleggen wat distribution is (plekken waar de studenten kunnen zijn en de kans dat ze zich daar inderdaad bevinden) en mixing time (de tijd die verstrijkt totdat het voor de distribution niet meer uitmaakt wat het beginpunt – de pub – was).
Well done!
Groet,
Arnaud
PS Oliver schreef zijn artikel in een workshop van mijn collega Marieke voor The Network Pages. Heb je interesse in zo’n schrijfworkshop voor jouw organisatie? Mail ons vooral.
PPS Olivers artikel is bedoeld voor mensen met basiskennis van wiskunde.
Lofzang op je shitty first draft
Ben je perfectionistisch?
Als je schrijft, is perfectionisme zowel een zegen als een vloek.
Een zegen omdat je tekst beter wordt als je rigoureus formuleringen aanscherpt en fouten opspoort.
Een vloek omdat perfectionisme het begin van je schrijfproces vaak frustreert.
Het begin van een schrijfproces is namelijk bijna altijd rommelig. Voor een perfectionist is dat moeilijk te accepteren. Het gevolg kan zijn dat je niet of pas laat aan een tekst begint.
Daarom vandaag in het zonnetje: de shitty first draft (SFD).
Als je jezelf een SFD toestaat, las je bewust een fase van imperfectie in.
Je schrijft in die fase alleen om denklijnen en formuleringen te verkennen.
Niemand kijkt mee.
Niemand levert kritiek als je gedachten kinderlijk, je alinea’s rommelig of je zinnen clichématig zijn.
Je schrijft gewoon. Bij voorkeur in een flink tempo.
Is je SFD af?
Dan neem je wat afstand van je tekst en begin je aan de volgende schrijffase. Je maakt dan bijvoorbeeld een nieuwe structuuropzet (bulletlist). Of je start met een nieuwe versie waarin je een geslaagde passage overneemt.
Met de shitty first draft creëer je een eerste, laagdrempelige stap in je schrijfproces. Zodat je makkelijker aan je tekst begint.
Groet,
Arnaud
PS Het idee van de shitty first draft komt uit het boek Bird by Bird van schrijver Anne Lamott.
PPS Vanwege de vakantie stuur ik je de komende vier weken even geen tips. Tot eind augustus!
Meer dan een *$&#ing shitload
China produceert jaarlijks 56.432.811 ton tomaten.
Wat zie je voor je bij deze zin?
En was dat anders geweest bij 28.216.405 ton tomaten?
Een verschil van 50% is enorm. Toch ervaart ons brein dat bij grote getallen niet noodzakelijk zo.
Een aflevering van het programma Bullshit! legt dit mooi uit.
Penn, een gezette Amerikaan in pak, staat voor een tafel. Op die tafel staan bekers met chocoladesnoepjes: N&N’s.
Van zijn producent mag hij geen merknaam noemen.
In de eerste bekers zitten 1, 2, 3 en 4 N&N’s. Penn eet ze op en legt uit dat hij dit goed begrijpt. 3 is 3 keer zoveel als 1. Maar het stelt alsnog weinig voor.
5 tot 8 N&N’s is al beter: dat noemt hij ‘a few’. En 10 tot 30 N&N’s zijn ‘a bunch’.
Van veel dingen wil Penn wel ‘a bunch’ eten.
Vervolgens komen we bij ‘a lot’ (10 bunches). En daarna is het gewoon heel veel. An assload, a shitload, et cetera.
Op tafel staat een beker met 2347 N&N’s. Penn legt uit wat dat voor zijn ‘monkey brain’ betekent: ‘more than a mother*$&#ing shitload’.
Communiceer je zelf weleens over grote getallen?
Kijk of je ze relatief kunt maken. Of dat je ze kunt relateren aan iets wat je publiek wel voor zich ziet.
Bijvoorbeeld:
Facebook heeft 2,9 miljard gebruikers. Ongeveer een derde van de wereldbevolking logt maandelijks in. Als Facebook een land was geweest had het de meeste inwoners ter wereld.
Groet,
Arnaud
A heeft te maken met B
Tot begin 2020 gaf ik trainingen in zaaltjes.
Met naambordjes en flip-overs. Met koffiekannen en broodjes kaas als lunch.
Ik kan het me bijna niet meer voorstellen.
Sinds corona zie ik vooral nog trainingsdeelnemers via Zoom en Teams.
Dat heeft nadelen, maar niet alleen…
In online sessies ben ik namelijk één communicatietechniek veel vaker gaan bespreken En dat pakte zo goed uit dat ik dacht: waarom heb ik dit niet eerder gedaan?
De techniek heet ‘rijgen’.
Als je rijgt, verbind je een term die je introduceert aan een term die je al hebt gebruikt.
Bijvoorbeeld:
- Als je ouder wordt, gaat je werkgeheugen achteruit.
- Dat werkgeheugen gaat achteruit als bepaalde breincircuits minder goed zijn verbonden.
- Dat deze circuits minder goed verbonden zijn, komt door problemen met twee zogeheten theta-interacties.
A heeft te maken met B, B met C, C met D. Et cetera.
Op een shared screen gebruik ik kleuren om op deze manier een tekst of een bulletlist te analyseren. Op een flip-over heb je toch minder snel een hele lap tekst paraat.
Rijgen is een simpele techniek, maar vaak verbetert het de flow en de begrijpelijkheid van een verhaal enorm.
Dus: rijg!
Groet,
Arnaud
PS Meer weten over rijgen? Ik schreef er dit artikel over.
Een uur brainstormen over twee woorden
Een uur brainstormen over twee woorden
Een tijdje geleden sprak ik Renske.
En Renske maakte een prikkelende opmerking over titels.
‘Over een aansprekende titel kun je zo een uur brainstormen. Ook al bestaat een titel maar uit een paar woorden.’
Oké, even een stapje terug.
Wie is Renske?
Renske is docent-onderzoeker aan de Hogeschool Utrecht. Haar onderwerp is ‘jeugd’.
Voor een nieuwe website schakelde ze mijn collega Priscilla in.
De website beschrijft negen werkvormen. En die werkvormen hebben titels.
Twee van de oorspronkelijke titels waren ‘Triadegesprek’ en ‘Multiactorintervisie’.
Die titels leidden tot alarmerende reacties.
‘Hè, wat bedoel je?’ ‘Als je mensen wil werven moet je écht een andere naam verzinnen.’
Daarom besloot Renske dat het anders moest. En dat dat tijd mocht kosten.
Bedenk je zelf weleens titels? Bijvoorbeeld voor je rapport, je presentatie of je project?
Investeer tijd, brainstorm, bedenk alternatieven en check ze bij je doelgroep.
Net als Renske.
Groet,
Arnaud
PS Hieronder lees je het hele gesprek met Renske. De communicatielessen die ze tijdens het project leerde, gaan bijvoorbeeld over omgaan met een brede doelgroep, calls to action formuleren en informeel schrijven. En je leest wat de nieuwe titels zijn geworden. 😉
PPS Wil je net als Renske met ons werken in jouw communicatieproject? Laat een bericht achter op onze website!
Wennen aan een informele schrijfstijl
Communicatielessen van Renske Schamhart
Hoe spreek je veel verschillende mensen tegelijk aan? Dat was een van de belangrijkste vragen in het project ‘Leer mee in het jeugddomein’. Docent-onderzoeker Renske Schamhart, van de Hogeschool Utrecht (HU), wilde op een website werkvormen delen met ‘het hele jeugddomein’. Dat domein strekt zich uit van crèche tot buurtteam en van hogeschool tot jeugdgevangenis.
Zes personages als doelgroep
In het project was snel duidelijk dat de website zes doelgroepen heeft: jongeren, ouders, onderzoekers, professionals zoals jeugdzorgwerkers, en docenten en studenten van opleidingen zoals pedagogiek en Social Work.
Renske: ‘Op de website hebben we elke doelgroep een eigen kleur en ‘personage’ gegeven. Het personage van de ouder is bijvoorbeeld een vader met een baby in een draagzak. De kleur die daarbij hoort is rood. Als je op een personage klikt, zie je de werkvormen die voor die doelgroep interessant zijn. Je kunt dus vanuit je eigen perspectief door de site klikken.’
Wat valt er voor mij te halen?
Als bezoekers alleen rondklikken is dat niet genoeg: ze moeten ook iets met de werkvormen gaan doen. En daarvoor moeten ze voldoende motivatie hebben.
Renske: ‘Op de website hebben we niet alleen beschreven wat de werkvorm inhoudt, maar ook wat hij oplevert. Alleen: dat verschilt per doelgroep. Een docent haalt niet hetzelfde uit een werkvorm als een professional. Daarom hebben we vanuit het perspectief van elke doelgroep dezelfde vraag beantwoord: What’s in it for me?’
Een vraag die daarmee samenhangt is hoe het publiek precies met de werkvormen aan de slag moet. Renske: ‘Door gesprekken met Priscilla ben ik daarover veel meer gaan nadenken. We wilden een duidelijke call to action opnemen, niet alleen informeren. Op het eerste gezicht lijkt de call to action wel duidelijk: kies je werkvorm en ga ermee aan de slag. Maar een student kan dat bijvoorbeeld niet op eigen initiatief doen. Die haakt aan bij een docent of bij iemand van een netwerk die een werkvorm organiseert. Je hebt moet dus per subgroep kijken hoe je die helpt aan de slag te gaan.’
Weg van ‘hbo-waardig’
De stijl van de teksten op de website is informeel: korte zinnen en toegankelijke taal. Sommige zinnen zijn bovendien onvolledig. Zo’n zin begint bijvoorbeeld met ‘en’. Als je de teksten leest, is het bijna alsof er iemand tegen je praat. Omdat Renske dagelijks in het hbo werkt, was die informele stijl voor haar wel wennen.
Renske: ‘Ik ben getraind om ‘hbo-waardig’ te schrijven, met volledige zinnen. Als studenten spreektaal gebruiken, corrigeer ik ze. Ik moest dus wennen aan dat informele, maar ik hou er ook van en heb er veel van geleerd. Bovendien krijgen we enthousiaste reacties op de teksten.’
Door het project ging Renske ook nadenken over communicatiemiddelen in de hogeschool, zoals PowerPointpresentaties en studiehandleidingen. ‘Onze communicatiemiddelen zijn hbo-waardig, maar wel vaak saai. Er is veel winst te halen als we die meer afstemmen op de belevingswereld van studenten.’
Titels en beeld versterken elkaar
Elke werkvorm heeft een eigen titel. Voor Renske werd het belang van een aansprekende titel in het project steeds duidelijker.
Renske: ‘Twee van de oorspronkelijke werkvormtitels waren ‘Triadegesprek’ en ‘Multiactorintervisie’. Daarop kregen we alarmerende reacties. ‘Hè, wat bedoel je?’ ‘Moeilijk woord.’ ‘Als je mensen wil werven moet je écht een andere naam verzinnen.’ Door die opmerkingen besefte ik dat we meer aandacht moesten besteden aan titels. Ook al bestaat een titel maar uit een paar woorden. Uiteindelijk werden de nieuwe titels ‘Driedubbele winst’ en ‘Intervisie buiten je bubbel’.
Renske wijst ook op de wisselwerking tussen titel en beeld. ‘Elke werkvorm heeft een eigen beeld. Als er een goede titel was, werd het makkelijker om dat beeld te bedenken. Dat gold bijvoorbeeld voor ‘Intervisie buiten je bubbel’. Op het beeld bij die werkvorm daarbij prikken vier mensen elkaars zeepbel door. Daar kom je niet snel op met ‘Multiactorintervisie’.’
Een hoop werk, maar dan heb je ook wat
Gevraagd naar een laatste les, reflecteert Renske op de tijdsinvestering. ‘Besef dat zo’n project arbeidsintensief is: ook als opdrachtgever. Als je het zorgvuldig wil doen, moet je over veel keuzes nadenken, en alles wat je maakt checken bij je doelgroepen. Maar dan krijg je er wel iets heel moois voor terug!’
Het nadeel van een gratis audiotour
Fleur werkt voor een groot museum.
Ze heeft een plan om de bezoekerswaarderingen te verbeteren. Namelijk: gratis audiotours bij elke tentoonstelling.
Want bezoekers die een audiotour volgen waarderen een tentoonstelling gemiddeld 0,6 punt hoger dan andere bezoekers. En als de audiotour gratis is, wordt die meer gebruikt.
Weinig tegenin te brengen, toch?
Helaas ziet Fleurs publiek – de directie van het museum – dat waarschijnlijk anders.
Zelf denk je meestal vooral aan de voordelen van jouw plan. Terwijl je publiek eerder denkt aan de risico’s. Je publiek heeft namelijk status quo bias: het geeft er onbewust de voorkeur aan om dingen te laten zoals ze zijn.
De status quo is immers bekend en ‘veilig’. Ondanks de imperfecties.
Als je voorstelt om de status quo te veranderen, weet je publiek niet meer wat het krijgt. Zo’n voorstel leidt daarom tot bedenkingen.
Zijn de data wel solide?
Kan het financieel uit?
Wat betekent dit voor baliemedewerkers?
Hebben we genoeg apparatuur?
Kan dit bij elke expositie?
Als Fleur zulke bezwaren adresseert en wegneemt, wordt haar verhaal overtuigender.
Heb je net als Fleur een plan waar je in gelooft?
Gebruik je enthousiasme in je communicatie. Maar neem ook de status quo bias daarbij mee.
Groet,
Arnaud
Storytelling: wat is dat eigenlijk?
De organisatie waarvoor ik werk heeft ‘storytelling’ in de naam.
Ik geef trainingen over storytelling. Ik adviseer over storytelling. Ik doe uitvoerend storytellingwerk.
Je zou dus verwachten dat ik precies weet wat dat is: storytelling.
Is dat ook zo?
Natuurlijk heb ik een beeld bij de term. Maar ik moet toegeven dat ik dat niet een-twee-drie kon beschrijven. En dat wilde ik wel voor een nieuwe pagina op onze website.
Het punt is: mensen gebruiken de term ‘storytelling’ op uiteenlopende manieren.
Storytelling in een presentatie kan betrekking hebben op (persoonlijke) anekdotes en emoties.
Bij (corporate) storytelling in bedrijven gaat het vaak over betekenis en de ‘why’.
Met storytelling in rapporten en wetenschappelijke papers wordt meestal een ‘narratieve’ structuur bedoeld.
Raak je ook weleens in de war van de term ‘storytelling’? Op onze pagina ‘Wat is storytelling?’ heb ik storytelling ontleed in drie hoofdingrediënten.
Zodat je snel kunt zien of het iets voor jou is. En ideeën krijgt voor hoe je het kunt toepassen.
Benieuwd?
Bekijk de pagina hier.
Groet,
Arnaud
PS Check vooral ook de mooi visualisaties. Met dank aan mijn collega Priscilla!
I Have a Dream in PowerPoint
Is er iets mis met PowerPoint?
Het programma heeft in elk geval een dubieuze reputatie.
Zo is er de uitdrukking death by PowerPoint. Die treedt op als je in een muf zaaltje luistert naar iemand die monotoon slides voorleest vol saaie walls of text.
Zwitserland heeft zelfs een Anti PowerPoint Partij. Het doel van de APPP is om via een referendum PowerPoint te verbieden.
Volgens de partij leidt PowerPoint in 95% van de gevallen tot slechtere presentaties. Met grote economische schade tot gevolg. (De oplossing? Flip-overs.)
Een derde en laatste voorbeeld van de weerstand die PowerPoint oproept komt uit België. Van de cabaretier Arnout (sic) van den Bossche.
In een sketch toont hij een PowerPointversie van Martin Luther Kings I Have a Dream-speech. Inclusief agenda, onnavolgbare staafdiagrammen in 3D, ronddraaiende tekst, bewegende pijlen en actieplan.
Erg grappig.
Volgens Van den Bossche haalt PowerPoint de ziel uit een presentatie. Omdat mensen beginnen bij de techniek en niet bij het verhaal.
Is PowerPoint daarmee intrinsiek slecht?
Ik denk van niet. Zelf werk ik er eigenlijk best graag mee.
Als je de valkuilen kent en omzeilt, is PowerPoint een prima gereedschap.
Doe je dat niet, dan verandert het in een moordwapen.
Groet,
Arnaud
De ware aard van de Smurf
Blauwe kabouters met een witte broek en een slappe puntmuts.
Smurfen lijken misschien onschuldige wezens.
Maar niets is minder waar.
In een boek uit 2011 toont de Franse politicoloog Antoine Buéno de ware aard van dit volkje.
De kern? Smurfen zijn totalitaire racisten. Een soort nazi’s.
Allereerst hebben de smurfen een dictatoriale leider: Grote Smurf. Aan hem moeten zij hun eigendommen afstaan.
Dan heeft Smurfin ook nog blond haar. Een duidelijke verwijzing naar het Arische schoonheidsideaal.
Tot slot is daar Gargamel, de gemene vijand van de Smurfen. Wie zijn uiterlijk bestudeert, ziet een stereotype Jood. En waarom heet zijn kat anders Azraël?
Of Buéno gelijk heeft, daar wil ik mijn vingers niet aan branden. Zelf had ik in ieder geval nog nooit zo naar de Smurfen gekeken. 😉
Een stelling die ik wél aandurf, is dat je op moet passen voor Smurfen in je teksten. Om precies te zijn: voor smurfwoorden.
Smurfwoorden zijn generieke woorden die eigenlijk alles kunnen betekenen. Ze maken je tekst abstract. Bekende voorbeelden zijn ‘realiseren’ en ‘faciliteren’.
Probeer voor dat soort woorden een alternatief te smurfen.
Groet,
Arnaud
De naam van de CEO
Het huisvrouwensyndroom.
In 1963 schreef Betty Friedan er voor het eerst over.
Als vrouwen trouwden of zwanger werden, eindigde destijds meestal hun carrière. En vaak niet omdat ze dat wilden.
Het onvrijwillige huisvrouwenbestaan leidde tot problemen.
Eenzaamheid, sleur, ontevredenheid. Het gevoel geen deel uit te maken van de maatschappij. En soms zelfs alcoholisme, depressie of zelfmoord.
Nu, in 2022, is dat anders.
Toch?
Inderdaad is er sinds 1963 veel veranderd. Maar om nou te zeggen dat de kansen op de werkvloer voor beide seksen gelijk zijn…
Van de CEO’s van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven is bijvoorbeeld maar 4,8% vrouw. Reden genoeg dus om aandacht te blijven vragen voor seksegelijkheid.
Recent werd daarbij een opmerkelijk feit ingezet als communicatiewapen.
Nederlandse beursgenoteerde bedrijven hebben meer CEO’s die Peter heten dan CEO’s die vrouw zijn.
Dit kleine feit is zo krachtig omdat het specifiek is. Het gaat niet over 4,8%, maar over één naam. En daardoor roept het direct beelden en emoties op.
Het werd dan ook snel opgepikt door de media. En rond Internationale Vrouwendag veranderden veel Nederlandse vrouwen hun voornaam op LinkedIn in ‘Peter’. Als speelse reminder.
Wil je dat jouw boodschap ook blijft plakken?
Wees alert op specifieke feiten.
Groet,
Arnaud
Metalen monster
Duel is een van Steven Spielbergs eerste films.
De hoofdpersoon, zakenman David Mann, rijdt in een kleine, rode auto door een verlaten landschap. Het is heet.
Mann komt een enorme, bruine truck tegen. Hij haalt die in.
Even later ziet hij in zijn achteruitkijkspiegel dat de truck aan zijn bumper kleeft. Mann wuift en laat hem passeren.
De truck snijdt hem af. Maar daarna lijkt het of er niks is gebeurd.
Mann stopt om te tanken. De truck stopt ook. Mann rijdt weer door en de truck kleeft opnieuw aan zijn bumper. Ook als Mann zijn snelheid opvoert tot grote hoogte.
Even weet Mann de truck af te schudden. Maar telkens duikt het dreigende, metalen monster weer op. Het wordt steeds duidelijker wat hij wil: Mann vermoorden.
Aan het eind van het duel – spoileralert – staan de twee voertuigen tegenover elkaar op een doodlopende weg. De vrachtwagen komt op Mann af. Mann zet de koffer op zijn gaspedaal en springt uit de auto.
Na een botsing rolt de truck een ravijn in.
Als kijker voel je niets dan opluchting.
Duel is simpele, maar pure storytelling.
We leren een hoofdpersoon kennen waarmee we ons identificeren. Die hoofdpersoon krijgt een probleem. En aan het eind wordt dat probleem overwonnen.
Als je goed kijkt, zie je deze structuur in veel films terug.
En je kunt hem ook gebruiken om de communicatie over je werk interessanter te maken. Al klinkt dat misschien vergezocht.
Hoe?
Check onze pagina over de SCQA-structuur.
Groet,
Arnaud
Ze verleiden de mamils
In Ouderkerk aan de Amstel zijn ze geen fan van wielrenners.
Zo stel ik me dat in ieder geval voor.
Het dorpje ligt ten zuiden van Amsterdam en ontsluit een prachtig fietsgebied. Met daarin de beroemde ‘Ronde Hoep’.
Op een zonnige zondag fietsen duizenden wielrenners door Ouderkerk, op weg naar polders en slootjes.
De meesten zijn mamils: middle-aged men in lycra.
Tot voor kort kon je op zo’n zomerdag niet veilig door de smalle Dorpsstraat van Ouderkerk lopen. Want links en rechts raceten de mamils je voorbij.
Maar nu heeft de gemeente iets slims bedacht. Een sympathiek bord om wielrenners te verleiden tot omfietsen. En de Dorpsstraat te vermijden.
Dit is het bord:
Dit bord is slim omdat het de taal van de doelgroep spreekt.
KOM staat onder wielrenners voor King of the Mountain. In de sportapp Strava heb je de KOM als je de snelste bent op een segment. Ook op het vlakke.
Ook ik ben een mamil.
Als ik het KOM-bordje zie, moet ik glimlachen. En ik ben meer dan bereid om mijn route te verleggen.
Wil je zelf dat je doelgroep welwillender wordt en je beter begrijpt?
Spreek haar taal, gebruik haar woorden.
Groet,
Arnaud
Stel dat een groen mannetje…
‘Suppose a little green man…’
Stephen Hawking schreef deze zin ooit in een wetenschappelijk paper.
De speelse formulering overleefde de redactieronde niet. Een redacteur dwong hem het te veranderen in ‘Suppose an observer…’
Deze anekdote kwam ik tegen tijdens mijn research voor een artikel over academisch schrijven. Of hij waar is kon ik niet achterhalen.
In mijn research stuitte ik op meer kleine grappen van wetenschappers.
Destijds heb ik ze niet in het artikel verwerkt. Maar vandaag deel ik er graag een paar met je.
Wetenschappers hebben bijvoorbeeld ruimte voor humor in de titels van papers:
Allebei echt gepubliceerd.
Ook namen van nieuwe dier- of plantensoorten bevatten soms een grap.
Zo heet een mijt Darthvaderum. En een paddenstoel Spongiforma squarepantsii. Beide vanwege hun vorm.
De soortnamen komen uit een artikel van bioloog Stephen B. Heard. Heard schreef ook een Scientist’s Guide to Writing.
Hij pleit ervoor om vaker touches of whimsy, humanity, humour, and beauty in papers op te nemen. Uiteraard zolang dat de duidelijkheid niet in de weg staat.
Groet,
Arnaud
Hoe creëer je een groep?
Je gaat naar de supermarkt voor negen boodschappen.
Aardbeien, broccoli, boter, frambozen, kiwi, komkommer, melk, tomaten en witbrood.
Maar: je mag geen lijstje maken.
Negen boodschappen onthouden is veel voor je brein. Dus is het handig om groepen te creëren. Categorieën, clusters, silo’s…
Alleen: hoe maak je logische groepen? Niet alleen voor je boodschappen, maar ook voor structuurpuzzels op je werk?
Een tool die hierbij helpt is MECE: Mutually Exclusive, Collectively Exhaustive.
De groepen ‘zuivel’, ‘fruit’ en ‘groen’ zijn bijvoorbeeld niet MECE. Want ‘fruit’ en ‘groen’ sluiten elkaar niet uit. Vraag maar aan de kiwi.
De groepen ‘zuivel’, ‘fruit’ en ‘groente’ zijn ook niet MECE. Witbrood past namelijk in geen van deze groepen.
Wat is dan wel MECE?
Bijvoorbeeld de groepen ‘rood’, ‘groen’ en ‘wit’. Althans: voor deze verzameling boodschappen.
In je werk kun je MECE gebruiken om data of argumenten te analyseren, grip te krijgen op complexe vraagstukken of een hoofdstukindeling te maken.
Daarom zijn consultants er gek op.
Groet,
Arnaud
Het probleem dat template heet
Stel je voor dat ik zo een presentatie begin:
Ik ben Arnaud van Analytic Storytelling.
Vandaag ga ik het hebben over templates.
Ik werk trouwens bij Analytic Storytelling.
Een template is een standaardopmaak voor slides. Vaak met een organisatielogo en vaste kleuren.
Ik werk bij Analytic Storytelling.
Klinkt absurd?
Volgens communicatie-expert Jean-luc Doumont (aanrader!) doen veel mensen in presentaties iets wat hierop lijkt. Misschien doe jij het ook wel, zonder dat je het weet.
Niemand zegt natuurlijk letterlijk na elke zin zijn naam.
Maar mensen gebruiken wel op elke slide een template.
Het template van de Kennesaw State University (Georgia) ziet er bijvoorbeeld zo uit:
Het gaat me er niet om de Kennesaw State University te bashen. Want bijna elke organisatie heeft een template zoals dit.
Als je aan een presentatie werkt, voelt een template misschien wel prettig.
Er staat nog niks op je slide. En toch oogt die al professioneel.
Jean-luc Doumont denkt heel anders over templates.
Volgens hem moet alles op een slide bijdragen aan de boodschap. Alles wat dat niet doet, is ruis. En ruis maakt je boodschap minder duidelijk.
Doumonts eigen slides zijn heel minimalistisch. Zelf ben ik iets minder radicaal.
Maar je template door zijn ogen bekijken is wel prikkelend.
Groet,
Arnaud
Door aapjes 🐒🐒
Uw maandelijkse internetkosten worden verhoogd. Door aapjes.
Wat heeft deze zin met goed communiceren te maken?
Een van de belangrijkste schrijfadviezen is om actief te formuleren. En om passieve zinnen te vermijden.
Een voorbeeld van een actieve zin is ‘Josef kookt de spaghetti’. De passieve tegenhanger is ‘De spaghetti wordt gekookt’.
Een actieve zin is directer en beeldender: hij schetst het hele plaatje. Actieve zinnen zijn daarom meestal duidelijker, aantrekkelijker en makkelijker om te lezen.
Als je actief wilt schrijven, is het belangrijk dat je passieve zinnen direct herkent.
Dat kan door te letten op de hulpwerkwoorden ‘worden’ en ‘zijn’. Er wordt gekookt, er is besloten, internetkosten worden verhoogd…
Maar stop – er is een veel leukere manier.
Kijk of je achter een zin ‘door aapjes’ kunt plaatsen. Kan dat? Dan is de zin waarschijnlijk passief.
Groet,
Arnaud
PS De aapjes-truc komt van de website van Monzo. Het kan trouwens ook met zombies, als je daar de voorkeur aan geeft.
Bloed en melk
Op de middelbare school ben ik een keer flauwgevallen.
Tijdens aardrijkskunde, op mijn schooltafeltje.
De les ging over de Masai, een nomadenvolk in Oost-Afrika. Een traditie van de Masai is aderlaten.
Daarbij selecteert een Masai een koe uit zijn kudde. Hij bindt de hals af met een riem. Met pijl en boog schiet hij in de hals, zodat de koe gaat bloeden. Het bloed vangt hij op in een kalebas.
Als er zo’n halve liter in de kalebas zit, knijpt de Masai de wond dicht. Daardoor stopt het bloeden. De Masai doet melk bij het bloed en drinkt het op.
Ik had een leraar die heel beeldend kon vertellen. En ik kon niet tegen bloed.
Voordat de melk erbij kwam, zakte mijn hoofd weg op het tafelblad.
Deze anekdote laat zien hoe sterk het effect van een goed verhaal is. Je wordt een wereld ingetrokken en hebt een emotionele reactie op wat je voor je ziet. En soms zelfs een fysieke. 😉
Waarschijnlijk heb je liever niet dat je publiek flauwvalt.
Maar om je boodschap over te brengen helpt emotionele betrokkenheid enorm. Die betrokkenheid bereik je met een beeldende beschrijving vol zintuiglijke details. Met bloed en melk.
Groet,
Arnaud
Wat is de brand?
Vandaag een kleine oefening.
In storytelling draait het vaak om een tegenstelling. De tegenstelling tussen probleem en oplossing, tussen voor en na.
De tegenstelling creëert spanning: we zijn nog niet waar we willen zijn.
Soms werk je al zo lang aan een onderwerp, dat je de tegenstelling vergeet. Je hebt het probleemdeel niet meer scherp. En je vergeet het dus te vertellen.
Je communiceert dan alleen over de oplossing: jouw advies, voorstel, onderzoek, beleid of product.
Daarom als oefening: zoek bij iedere oplossing hieronder het bijbehorende probleem. En neem minstens een halve minuut om het probleem te beschrijven.
Een voorbeeld om erin te komen.
Is de oplossing ‘brandweermannen’? Vertel dan dat er jaarlijks meer dan 66.000 woningbranden zijn. In zo’n 50 gevallen met een dodelijk slachtoffer. En met ieder jaar 800 mensen met zeer ernstige brandwonden. Dat leidt vaak tot jarenlange trauma’s. De gemiddelde financiële schade per brand is bijna € 21.000. Et cetera.
Beschrijf details, cijfers, gevolgen en de bijbehorende emoties.
Klaar?
Daar gaan we:
Tandenpoetsen
Een achteruitrijcamera voor je auto
Een website met medische informatie die is gecontroleerd door specialisten
Een campagne voor begrijpelijke taal bij de overheid
Een keurmerk voor fair fashion
Succes!
Groet,
Arnaud
Hoe overtuig je een scepticus?
In trainingen stellen deelnemers soms lastige vragen.
Dat vind ik leuk.
Een van de lastigste is: hoe overtuig je iemand die het fundamenteel met je oneens is?
Bijvoorbeeld iemand die niet in klimaatverandering gelooft. Terwijl jouw verhaal over warmtepompen gaat.
Of iemand die denkt dat 5G-masten gevaarlijke straling uitzenden. Terwijl daar geen enkel bewijs voor is.
En dan hebben we het nog niet eens over corona.
Een actuele vraag dus…
Mijn antwoord?
Het is moeilijk. Soms is het onmogelijk. Maar niet altijd.
Het belangrijkste is dat je écht vertrekt vanuit de wereld, de kennis en de waarden van je publiek.
Het mooiste voorbeeld dat ik ken, staat in het boek Made to Stick: over een campagne tegen het zwerfafvalprobleem in Texas.
Hoe overtuig je de stereotype jonge, mannelijke Texaan die weleens wat laat slingeren?
Die Texaan heeft een pick-uptruck en maalt niet om zeehondjes. Hij is trots en onafhankelijk en laat zich door niemand vertellen dat hij zijn troep moet opruimen. Dat bepaalt hij zelf wel!
De borden met Please no litter hadden weinig effect. 😉
In de campagne werd de Texaanse trots uiteindelijk het doorslaggevende aanknopingspunt.
Zo kwam er een spotje op tv met een stoere, beroemde Texaanse honkballer die met een fastball afval in de vuilnisbak werpt.
De slogan? Don’t mess with Texas!
Pretty good.
Groet,
Arnaud
Is een vraagteken in je titel een goed idee?
Vandaag heb ik iets grappigs voor je.
Het heet: Betteridge’s Law of Headlines.
Betteridge’s Law stelt dat je elke headline – een krantenkop of een titel – die is geformuleerd als een ja/nee-vraag, kunt beantwoorden met ‘nee’.
Proberen?
Is dit het nieuwe medicijn tegen AIDS?
Nee.
Is Algerije het walhalla voor hernieuwbare energie?
Nee.
Nemen cryptovaluta de wereld over?
Nee.
Als het antwoord ‘ja’ zou zijn, zou de krantenkop anders zijn. Dat is het idee achter Betteridge’s Law.
Een journalist zet maar wat graag in de kop dat er een medicijn tegen AIDS is gevonden.
Koppen met een vraag hebben daarom een slechte reputatie. Een reputatie van overselling en sensatiedrang.
Sinds ik Betteridge’s Law ken, is het lastig om koppen en titels met een vraag nog neutraal te lezen.
Meer voorbeelden? Er is een speciale Betteridge’s Law-website met een uitgebreide verzameling.
Groet,
Arnaud
Een vééééél betere slide (in een paar minuten)
De tip van vandaag heeft maar vier woorden.
Gebruik The Noun Project.
Echt.
Gebruik het voor je presentaties. En voor je infographics en graphical abstracts, als je die maakt.
Wat is het?
The Noun Project is een database met iconen gemaakt door grafisch ontwerpers.
Je kunt voor zo’n beetje alles een icoon vinden. Er zijn er meer dan 3 miljoen.
Proberen?
Laten we als voorbeeld onderstaande slide nemen over opsporingswerk van de politie.
Er staan maar een paar zinnen op de slide. Maar toch moet je publiek zich hier al voor concentreren.
En erg aansprekend is het niet, zo’n slide vol tekst.
Enter The Noun Project.
In een paar minuten vind je voor elk belangrijk woord een icoon.
Soms moet je wel wat creatiever zijn. Bij ‘veelvoorkomende criminaliteit’ heb ik bijvoorbeeld gezocht op ‘pickpocket’. En bij ‘zware criminaliteit’ op ‘mafia’.
Het resultaat kan er zo uitzien:
Ik ben geen grafisch ontwerper. En mijn uitlijning is vast niet perfect.
Maar ik heb wel een slide gemaakt die vééééél beter is dan die met alleen maar tekst.
In minder dan een kwartier.
Groet,
Arnaud
PS Ik heb geen aandelen in The Noun Project. Just to make sure. 😉
Praat tegen me
Een blogpost uit 2005.
Aan de lay-out zie je dat dat even geleden is: MS-DOS-vibes.
Maar nog steeds is het een van de beste artikelen over schrijven die ik gelezen heb. En ik heb er best wat gelezen.
Alleen al de titel.
Conversational writing kicks formal writing’s ass.
Auteur Kathy Sierra adviseert om te schrijven zoals je praat. Maar dan zonder de uh’s en zeg-maar’s.
Niet alleen in blogartikelen. Ook in boeken.
Zelfs boeken over complexe onderwerpen.
Als je conversational schrijft, gebeurt er namelijk iets geks.
Je lezer weet wel dat hij geen echt gesprek voert. Maar toch denkt zijn brein onbewust dat het terug moet praten. En daardoor let het beter op.
Onderzoek toont ook aan dat mensen conversational writing beter onthouden dan formal writing.
Misschien weet je dit intuïtief wel. Maar de meeste mensen hebben op de middelbare school afgeleerd om informeel te schrijven.
Helaas, zegt Sierra. Je docent uit de brugklas had het verkeerd.
Sierra eindigt haar verhaal met een fraaie oneliner.
Als je brein een bumpersticker had, stond erop: I heart conversation.
Dus, wil je dat ik oplet?
Spreek me aan met ‘jij’. Stel me vragen. Gebruik alledaagse woorden.
Net als in een gesprek.
Groet,
Arnaud
Advies van de kunstacademie
Als twintiger studeerde ik twee jaar aan de kunstacademie.
Mijn richting was ‘Beeld en taal’ en een van de vakken was ‘Schrijven’.
Ik schreef een verhaal dat zich afspeelt in Mongolië – daar was ik geweest. De kritiek op een van mijn zinnen heb ik altijd onthouden.
Mongolië is een uitgestrekt land, met prachtige, ongerepte natuur en een authentieke nomadencultuur.
Zoiets schreef ik.
Ik was nog jong. 😉
Mijn docent was stellig. Clichéformuleringen. Te veel tell en te weinig show.
Zo maakte ik kennis met de basisregel voor creatief schrijven: Show, don’t tell.
Je kunt wel zeggen dat een land uitgestrekt is. Maar het werkt beter om dat te tonen. Met beelden en details.
Waar zie je het aan?
Rijden de personages bijvoorbeeld een dag op een paard zonder iemand te zien? Kopen ze twee kilo rijst omdat ze weten dat ze de komende week geen winkel tegenkomen?
Ook voor professionele communicatie is Show, don’t tell een goed advies.
Bijvoorbeeld als je wil zeggen dat je product gebruiksvriendelijk, van hoge kwaliteit of duurzaam is.
Heeft de telefoon vier jaar garantie, is hij gemaakt van gerecycled materiaal en kun je alle onderdelen zelf (met een handleiding) repareren?
Waar zie je het aan?
Groet,
Arnaud
Baby, Werewolf, Silver Bullet
In mijn wekelijkse tip is nog nooit een weerwolf voorbijgekomen.
Dat moet veranderen.
Komtie.
In onze Analytic Storytellingmethode gebruiken we een vast format om verhalen te structureren. De SCQA: Situation – Complication – Question – Answer.
De SCQA-structuur maakt je verhaal begrijpelijk en urgent. En ik sta volledig achter het model.
Maar…
De afkorting is wel wat abstract. En misschien lastig te onthouden.
Een tijd geleden stuitte ik in een blogpost van bioloog Andrew Hendry op een beeldender alternatief.
Baby – Werewolf – Silver Bullet.
(De Q ontbreekt, maar dat is geen probleem.)
Andrew Hendry zegt dat je je verhaal moet beginnen met een schattige baby. Een onderwerp dat we interessant of belangrijk vinden. Bijvoorbeeld: biodiversiteit.
Leg vervolgens uit dat de baby bedreigd wordt. Zodat het publiek zich zorgen gaat maken. Dit is het weerwolf-onderdeel. De biodiversiteit wordt bijvoorbeeld bedreigd door het verlies van leefgebieden.
Tot slot vertel je met welke zilveren kogel je de weerwolf onschadelijk(er) maakt. Bijvoorbeeld: ecologische verbindingszones op een nieuwe manier ontwerpen. Een manier waardoor de impact van het verlies van leefgebieden beperkt blijft.
Kun je even niet op de afkorting SCQA komen? Denk aan Baby – Werewolf – Silver Bullet.
Dat vergeet je niet snel.
Groet,
Arnaud
How Can I Make This About Me?
Zit je op Twitter?
Ik wel, al post ik zelden. Ik kijk er vooral rond voor input en verstrooiing.
Een account dat ik met plezier volg is ‘How Can I Make This About Me?’. HCIMTAM deelt berichten van mensen die zichzelf iets te nadrukkelijk in het middelpunt zetten.
Bijvoorbeeld prof. David Pinto:
Befaamde psycholoog prof. Dr. Willem Hofstee is overleden. Bedroevend. Prof. Hofstee was lid vd leescommissie v. mijn Proefschift en hij schreef over mij: “Voor de bijdragen die de auteur heeft geleverd aan de beschaving en aan de humaniteit past het grootst mogelijke respect.”
Een ander leuk HCIMTAM-voorbeeld is Instagrammodel Natalie Schlater.
Zij plaatste een foto waarop ze prominent in ondergoed voor een rijstveld staat. Onderschrift: ‘Thinking about how different my life is from the man picking in the rice field every morning.’
HCIMTAM toont extremen van narcisme en ijdeltuiterij.
Maar de neiging om iets op jezelf te betrekken is op zichzelf niet extreem. Die is menselijk.
En ook je publiek heeft – bewust of onbewust – die neiging.
Je kunt daarom het beste zorgen dat je verhaal al expliciet over je publiek gaat. Want uiteindelijk vinden mensen zichzelf toch het meest interessant.
Groet,
Arnaud
Je overschat je publiek
Dit weet toch iedereen!
Denk je dat weleens als het over jouw onderwerp gaat?
Veel experts kennen de ervaring. Je legt voor je gevoel iets heel simpel uit. En toch kijkt je publiek je vragend aan.
Hoe komt dat?
Het mechanisme dat hier een rol speelt wordt the curse of knowledge genoemd.
Als expert ben je jarenlang opgeleid in jouw onderwerp. En de kennis die je hebt opgebouwd, bepaalt hoe je de wereld waarneemt.
Een ornitholoog herkent een smelleken, waar een leek alleen een valk, een roofvogel of een vogel ziet.
Een ornitholoog heeft bij het woord ‘smelleken’ allerlei associaties. Hoe hij eruitziet, dat hij zeldzaam is, dat hij klein is, dat hij niet bidt, zoals een torenvalk.
En nog veel meer.
Zulke associaties zijn belangrijk voor je werk als expert. Maar als je communiceert, staan ze juist in de weg.
Want je publiek heeft deze associaties niet. En trekt dus niet zomaar dezelfde conclusies als jij.
Twijfel je of je een basale term of afbeelding uit jouw vakgebied moet toelichten?
Dan is het antwoord waarschijnlijk ‘ja’.
Groet,
Arnaud
Mopperkont
‘De eerste, in zijn eentje zelfs vrijwel toereikende regel van een goede stijl is dat je iets te zeggen moet hebben.’
Dit is een uitspraak van de 19e-eeuwse filosoof Arthur Schopenhauer.
Als voormalig filosofiestudent kan ik het niet laten om af en toe zo’n snippet of wisdom met je te delen.
Schopenhauer was populair onder mijn studiegenoten.
Dat kwam deels door zijn provocerende, pessimistische levensopvatting. Hij was een mopperkont. Selecties van zijn werk zijn in het Nederlands gebundeld als De wereld een hel en Er is geen vrouw die deugt.
Schopenhauer was ook populair omdat hij zo goed leesbaar is. Hij heeft een prettige, aantrekkelijke, literaire stijl.
Maar volgens hem is de basis van een goede stijl dus dat je iets te zeggen hebt.
Hij heeft gelijk.
En het geldt ook voor de communicatie over je werk.
Soms zie ik mensen zich al vroeg druk maken over de vorm. Zinslengte, passieve zinnen, dt’s. Lettertypes, kleuren en uitlijning op slides.
Allemaal belangrijk.
Maar niet de essentie.
Zorg dat je eerst weet wat je wil vertellen. Wat je boodschap is. En besteed daar de meeste aandacht aan.
Maak je daarna pas druk om de vorm.
Groet,
Arnaud
Engage and convince your audience with a well-adapted SCQA
You crafted an SCQA about your work. Nice! Now you can use this SCQA for all of your future presentations and texts, right? Well, that depends on who your audiences will be. Let me show you an example of how an SCQA about the same topic can look entirely different for different audiences.
Let’s imagine I am a geneticist that studies a genetic disorder in Friesian horses. Me and my co-authors found the mutation that causes this disorderThe research comes from this article by Ducro et al. (2015). Now I want to present my work to two different audiences. For both of them I made a different SCQA.
Audience 1: colleagues
I am first presenting my work to my colleagues in the weekly research group meeting.
My colleagues are all animal geneticists. What interests them, is animals in general and animal genetics in particular. Some of them have experience with studying genetic disorders and/or the techniques that I use, but others don’t. Many of them have experience with keeping animals. They have pets or hobby animals, and many of them grew up on a farm. But not all of them are familiar with Friesian horses. Their ambition is to solve their own research problems. Therefore, they want to learn new techniques that can help them do that.
My goal is to introduce my colleagues to the combination of techniques that I used, so they can apply it to their own research too, if relevant.
Below is the SCQA I prepared for them. Click on the little arrows to learn how I adjusted my SCQA to my colleagues.
Situation
- Look at these majestic large black horses (show picture).
- These are Friesian horses. You may have seen them before when you were in the countryside, especially in the Dutch province of Friesland. Or you may have seen them in movies, where they are often starring because of their elegance (show picture of Friesian horse in historic tv series).
- They are mostly used for recreational riding and for shows.I start in the world of my audience by showing pictures and telling where they may recognize Friesian horses from. Given that they love animals in general, I am pretty sure that this will make them care about Friesian horses.
Complication
- But the Friesian horse breed is facing a threat. Relatively many Friesian horses are born dead, with an excessively large head. These foals suffer from an excessive amount of fluid in their brain: hydrocephalus.
- A stillborn foal is a sad loss for all involved: of course for the foal, but also for the mare that loses its foal and has a very difficult delivery. And also the horse owner suffers a loss, or even two if the mare dies during delivery.I stress the urgency of the hydrocephalus problem by showing the effects on the foal, mare and horse owner. This will resonate with my colleagues, because they can imagine what it’s like to lose a beloved animal (and some may have experienced it themselves).
- Genetics seems to play an important role in hydrocephalus.
- If we can find out which mutation(s) cause the disease and how they are inherited from parents to offspring, we could probably prevent the disease from occurring.Here I list the hurdles I need to take to prevent hydrocephalus.
- If you are looking for causal variants of diseases in your own research, then pay attention! The combination of methods that we used may be helpful for you as well.I end the Complication by mentioning my call to action. This teaser will make them curious for the Answer.
Question
- Which mutation(s) are involved in hydrocephalus in Friesian horses, and how are they inherited?
Answer
- To find mutation(s) causing hydrocephalus, we first performed a genome-wide association study in 13 cases and 69 controls using 29,720 SNPs. This method is not specific enough to discover causal mutations, but it is relatively cheap and it pointed us to a region that was likely to contain the causal mutation. We then performed a more expensive but very specific next generation DNA sequence analysis of gene exons within that region, using 4 cases and 6 controls.I include many details on how I conducted my analyses. This is important because (1) my colleagues want to learn new methods to potentially solve their own research problems, and (2) my call to action is for them to apply my methods, if applicable. They can only do that if they understand how those methods work. When I turn this SCQA in a final presentation, I will add even more details. I will need to give an explanation of ‘genome-wide association study’ and ‘next generation DNA sequence analysis’. Part of my audience doesn’t know exactly how these methods work.
(Please note that this research was performed in 2015. At that time this approach was novel. At present, these methods are much more common.)- We found a mutation in β-1,3-N-acetylgalactosaminyltransferase 2 as the likely cause of hydrocephalus in Friesian horses.Here I solved hurdle 1
- To find the mode of inheritance, all horses in our data were tested for the mutation.
- All diseased horses and none of the non-diseased horses were homozygous. All mothers of the diseased horses were heterozygous. Therefore, this is a recessive disorder, which only comes to expression if both parents are carriers.Here I solved hurdle 2. Note that I first showed the results of hurdle 1, before continuing with the materials and methods of hurdle 2. This creates more variation in my story, than when I would first show materials and methods for all hurdles, and then results for all hurdles. The extra variation makes it easier to keep my audience’s attention.
- If a DNA test would be performed on all Friesian horses, mating between carriers of the mutation could be avoided. That way, no more foals would be born with hydrocephalus, which means more live and healthy foals and less birthing difficulties for mares.I show the benefits of my solution, by showing what a world without hydrocephalus in Friesian horses would look like. I use the same elements that I used to describe the urgency in the Complication (stillborn foals, birthing difficulties).
- If you would like to use the same approach (using GWAS first, to be able to apply next generation sequencing only to the most promising regions) to detect causal variants of a disease in your own research, then please come to me in the break and we can brainstorm about it.I end by, again, mentioning my call to action to my colleagues. I made it as actionable as possible, by telling them exactly what they can do next to learn more about my approach.
Audience 2: Friesian horse breed organization
Now I am presenting my work to the board of the Friesian horse breeding organization. They define the regulations that Friesian horse owners have to follow when they want to breed (mate) their horse.
The breeding organization has been involved in our research very much. They want to get rid of hydrocephalus, because it affects their horses and ruins the pleasure of breeding Friesian horses for them and their members. Because of this ambition, they supported the research financially and collected data samples for us. They already know that we have found the mutation causing hydrocephalus and that we have developed a DNA test. Now they want to know how to use this DNA test in practice.
My goal is to convince the board to make it mandatory to do this DNA test on every horse used for breeding, and to prohibit mating between two carriers of the mutation that we found in our study.
Below is the SCQA I wrote for them. Again, click on the arrows to learn how I adjusted my SCQA to the board of the breeding organization.
Situation
- Thank you for all your help with collecting data. It helped us find the mutation that causes hydrocephalus, and we have developed a DNA test.I don’t have to give any background information about Friesian horses or hydrocephalus for this audience. They were very much involved in the research, so I can get to the point quickly. To involve them in my talk, I immediately acknowledge their role in the project.
- That’s a major step towards eliminating this disease, which would be a big relief for you and your members. No more stillborn foals with excessively large heads!Here I remind them of why we’re doing this research. This helps show the urgency of the remaining problem that I’ll introduce in the Complication.
Complication
- But we are not there yet. We first need to decide on how to use this DNA test in practice, to avoid the birth of foals with hydrocephalus.The problem that I focus on here is more specific than the problem I focused on for my colleagues. That’s because this audience is more interested in hearing what they can do in practice, than in hearing how the scientific problem was solved.
- For the DNA test to be workable in practice, it should be easy to apply, not too expensive, and the test outcome should not restrict your breeding programme too much.Here I show the hurdles, which are focused on this audience. I show the requirements that the use of the DNA test should meet for the studbook and its members to be content.
Question
- How can we apply the DNA test for the mutation that causes hydrocephalus in an easy and affordable way that is not too restrictive on the breeding programme, to avoid birth of foals with hydrocephalus?
Answer
- We now know that a horse needs 2 copies of the mutation to get the disease. This can happen only if both parents carry the mutation.
- Hence, if your members would always do a DNA test in advance of mating plans, and you would prohibit mating of two carriers, you would avoid foals with hydrocephalus.Below I show how this solution meets all the requirements of a workable solution, that I mentioned in the Complication.
- The DNA test is easy to do: horse owners just need to send a couple of hairs of the horse to the lab.
- The DNA test costs 87 euros. This may not be cheap, but it definitely outweighs the hundreds to even thousands of euros spent on having a horse bred with a stillborn foal as a result. And some horses do not need to be tested at all, if both their parents are confirmed non-carriers.
- Your members are not restricted too much in their breeding plans: they can still breed carrier horses. They just have to make sure they mate them with a non-carrier horse.
- We strongly recommend you make it mandatory to carry out the DNA test and to prohibit mating between carriers. You can do that, for example, by excluding foals from the stud book if both of their parents carry the mutation. Or you can give a fine when someone mates two carriers.Here I state my call to action. To make it as actionable as possible, I give some suggestions on how they can do it.
- Doing a DNA test and prohibiting mating between carriers will be a quick and easy way to make the loss of foals and mares through this disease a story of the past.To conclude the story, I show what will happen if the board of the organization takes my advice.
Bottom line: your SCQA may look entirely different for different audiences. So next time you are preparing for a presentation or text, make sure you adjust your SCQA to that audience specifically.
Houd je verhalen scherp
Analytic Storytelling-tips in je inbox?
Wij leveren graag een passend verhaal. Heb je een vraag die je met ons wilt bespreken? Bel of mail ons:
Priscilla Brandon
p.brandon@analytic-storytelling.com
+31 6 14 50 98 91